Vanzelfsprekend veranderde Rudolf Schock's stem in de loop van de jaren.
Zelf zei hij erover: "...mijn stem is inzetbaar gebleven, in het besef van gewijzigde mogelijkheden ...".
'Tom der Reimer' van Carl Loewe
Zoals bekend waren zijn grote jaren de periode 1946-1964.
Daarna - hij was toen 48 jaar - nam de stemkwaliteit langzaam maar zeker af. Maar zijn zang bleef fascineren dankzij een intuïtief feilloze benadering van sterk uiteenlopende muziekgenres en een ongekunstelde, zeer verstaanbare voordracht. Tot aan zijn dood toe.
In het laatste deel van de documentaire 'Rudolf Schock: I sing that too!' komt dat aan de orde en op YouTube geef ik de nodige voorbeelden.
Het verrast mij dan ook niet, dat een aantal daarvan buitengewoon veel worden beluisterd.
Dit geldt o.a. voor de twee (bewerkte) delen uit Franz Schubert's 'Deutsche Messe' uit 1973, voor 'Im Kahne' van Grieg ook uit 1973, voor 'Tom der Reimer' van Loewe uit 1980, voor Kálmán's opera-achtige 'Komm Zigane', live vanuit het Amsterdamse concertgebouw in 1985 en voor Schultze's 'Gutenachtliedchen' in 1986.
Opnamen van de zanger op gevorderde leeftijd:
> 'Gutenachtliedchen' (1948) van Norbert Schultze (1911-2002):
Het slaapliedje herinnert aan de uit krijgsgevangenschap terugkerende Duitse soldaten ("Heimkehrer") in de jaren na de Tweede Wereldoorlog.
Rudolf Schock zong het in zijn sterfjaar 1986 in een radio-uitzending t.g.v. de 75ste verjaardag van de componist Norbert Schultze.
Schultze, de maker van het wereldberoemde soldatenlied 'Lily Marleen' (1938), ontpopte zich in de 2e wereldoorlog tot een niet onbelangrijke, propagandistische rader in de oorlogsmachine van het Duitse Nazi-bewind.
Na de oorlog werd hij in het kader van de "Entnazifizierung" " als "Mitläufer" gekwalificeerd. Een feit is echter, dat hij alle gelden, die hij ontving tussen 1933 en 1945, bij testament vermaakte aan het Duitse Rode Kruis.
Schultze schreef zijn 'Gutenachtliedchen' al in 1948, maar bracht het voor 1986 niet naar buiten. Hij begeleidt Rudolf Schock aan de piano bij deze wereldprimeur.
> 'Es neigt sich der Tag', lied van Cornelius Suythof uit de opera 'Rembrandt van Rijn' (1937) van Paul von Klenau (1883-1946):
RUDOLF SCHOCK: "ik had de aria leren kennen door een oude grammofoonplaat van de tenor Marcel Wittrisch (1901-1955).
Hiermee en met behulp van een paar bewaard gebleven vioolfragmenten - het orkestmateriaal was in de oorlog verloren gegaan - heeft mijn vriend Fried Walter (Schock's dirigent) de partituur zorgvuldig gereconstrueerd en daarmee een bijzonder mooi voorbeeld van laatromantische operatraditie aan de vergetelheid ontrukt".
UIT DE BLOGTEKST: 'RS zingt Alban Berg': "De gewone manier van componeren gaat uit van de 7 welbekende tonen, die samen een toonladder vormen. De EERSTE TOON van die ladder is de CENTRALE STAMTOON. De 6 andere tonen zijn betrokken op de stamtoon, bewegen zich als het ware naar die stamtoon toe. Het gevolg is, dat de luisteraar de ervaring heeft, dat een muziekstuk "klopt".
De 12-toonmuziek kent GEEN centrale stamtoon. De 12 tonen staan tot elkaar in een evenwaardige relatie. De luisteraar beleeft zo'n muziekstuk als "niet kloppend, niet harmonieus en ontoegankelijk".
PAUL VON KLENAU : "Mijn 12-toontheorie wordt door toonsoorten bepaald. Ik maak mijn 12-toonrijtjes zo, dat ik er heel gemakkelijk harmonie (!), disharmonie en combinaties van meer zelfstandige melodische lijnen uit kan halen ... Dat verklaart, dat veel critici totaal niet doorhebben, dat mijn muziek 12-toonmuziek is".
Over von Klenau:
De van geboorte Deense dirigent en componist Paul von Klenau voelde zich aangetrokken tot laatromantische Duits/Oostenrijkse muziekstromingen.
Hij ging in Wenen wonen, ontmoette Arnold Schönberg & Alban Berg en werd geraakt door hun 12-toonmuziek. De Nazi's kwamen aan de macht. Schönberg keerde Oostenrijk de rug toe en liet zich tot Amerikaans burger naturaliseren. Zijn muziek en die van Alban Berg werden "entartet" verklaard en dientengevolge verboden.
De Deen Von Klenau voelde zich veilig, omdat zijn 12-toonmuziek nauwelijks als zodanig was te herkennen.
Cultuurforum Capriccio (2020): "Toen hij dan toch door de nationaal-socialistische cultuurautoriteiten ter verantwoording werd geroepen, verdedigde Von Klenau zich met de stelling: Het 12-toonrijtje is het muzikale equivalent voor het leidersbeginsel (Führerprinzip): Alles is onderworpen aan één enkel basisidee".
De autoriteiten accepteerden Klenau's uitleg en stonden de première toe van drie nieuwe opera's in de jaren dertig, waaronder de opera 'Rembrandt van Rijn' in 1937.
Première van 'Rembrandt van Rijn" (Stuttgart 1937) met Rembrandt, zijn vrouw Hendrickje, Cornelia (links) en Cornelis (rechts) |
Over de opname:
Rudolf Schock nam op 3 april 1978 de aria van Cornelis* op. Het liefdeslied is uit de 2e scène van het 2e bedrijf van de opera. In de video heb ik een decoraanwijzing van Paul von Klenau voor deze scène vermeld en opgevolgd. Hij wilde namelijk het schilderij 'De Molen' van Rembrandt op het toneel als achtergrond hebben.
Schock's stem is in een nogal fors geluidskader opgenomen. Daardoor lijkt de stem extra groot. Een enkele keer moet hij een hogere noot een extra duwtje geven. Maar de uitvoering is mooi expressief. Hoe meer je de aria hoort, hoe mooier ze wordt.
Ze klinkt harmonieus en dat past in wat Von Klenau hierboven over zijn 12-toonmuziek zei.
* 'Cornelis' heeft echt bestaan: De kunstschilder Cornelis Suythof trouwde in 1670 op 24-jarige leeftijd met de 16-jarige Cornelia van Rijn en werd daardoor de schoonzoon van Rembrandt.
Later emigreerde hij met zijn vrouw naar Nederlands-Indië.
Cornelia en Cornelis stierven te Batavia - nu Djakarta - respectievelijk in 1684 en 1691.
> 'Die Uhr', opus 123-nr.3, lied (1852) van Carl Loewe (1796-1869) op een gedicht van Johann Gabriel Seidl (1804-1875)
"Zo'n horloge zou ik ook wel willen hebben!"
zou eens een jongetje vanuit het
publiek hebben geroepen, nadat de tenor Carl
Loewe zijn eigen "levenslied" 'Die Uhr' had gezongen.
Een aansprekend lied, dat Rudolf Schock in 1964 met orkest en in 1980 met pianobegeleiding van Ivan Eröd opnam. De gedichttekst is van Johann Gabriel Seidl, van wie Franz Schubert ook een aantal gedichten op muziek zette (o.a. 'Der Wanderer an den Mond' 'Sehnsucht' en 'Die Taubenpost').
‘Die
Uhr’ gaat over de leertocht van een mens door de tijd, die wordt
gesymboliseerd door een klok in de vorm van een vestzakhorloge. Een mens, die
het leven ooit dankbaar heeft aanvaard en het na het geleefd te hebben even
dankbaar teruglegt in de handen van zijn maker.
Vandaar dat ik dit lied een "levenslied" noem,
dat in zijn eenvoud volkomen oprecht is. Van blijvende waarde. Niet
sentimenteel, maar goudeerlijk.
Schock's uitvoering in 1964 met orkest onder Werner Eisbrenner duurt bijna een minuut langer dan die van 1980.
In 1964 superieur gezongen, maar
meer uitgesponnen. Door een paar falset-momentjes toch een vleugje
sentimentaliteit.
De uitvoering van 1980, voortreffelijk op de piano begeleid door Ivan Eröd (1936-2019), klinkt anders.
Eenvoudiger, directer. Leeftijd en
levenservaring zingen mee. De zanger vereenzelvigt zich met de sterfelijke
eigenaar van het horloge.
De stem is zeker niet meer wat hij
was in 1964. Maar de voordracht overtreft haar.
>'Tom der Reimer', opus 135a van Carl LOEWE. De tekst is van Theodor FONTANE:
Iván Eröd begeleidt aan de piano Rudolf Schock bij zijn laatste belangrijke plaatopname.
Krijn de Lege, 21 april 2020
Iván Eröd begeleidt aan de piano Rudolf Schock bij zijn laatste belangrijke plaatopname.
Krijn de Lege, 21 april 2020
Keine Kommentare:
Kommentar veröffentlichen