RUDOLF SCHOCK'S GELUIDSOPNAMEN OP GEVORDERDE LEEFTIJD (1)

'Die Uhr' van Carl Loewe

Vanzelfsprekend veranderde Rudolf Schock's stem in de loop van de jaren.
Zelf zei hij erover: "...mijn stem is inzetbaar gebleven, in het besef van gewijzigde mogelijkheden ...".

'Tom der Reimer' van Carl Loewe

Zoals bekend waren zijn grote jaren de periode 1946-1964.
Daarna - hij was toen 48 jaar - nam de stemkwaliteit langzaam maar zeker af. Maar zijn zang bleef fascineren dankzij een intuïtief feilloze benadering van sterk uiteenlopende muziekgenres en een ongekunstelde, zeer verstaanbare voordracht. Tot aan zijn dood toe.
In het laatste deel van de documentaire 'Rudolf Schock: I sing that too!' komt dat aan de orde en op YouTube geef ik de nodige voorbeelden.
Het verrast mij dan ook niet, dat een aantal daarvan buitengewoon veel worden beluisterd.
Dit geldt o.a. voor de twee (bewerkte) delen uit Franz Schubert's 'Deutsche Messe' uit 1973, voor 'Im Kahne' van Grieg ook uit 1973, voor 'Tom der Reimer' van Loewe uit 1980, voor Kálmán's opera-achtige 'Komm Zigane', live vanuit het Amsterdamse concertgebouw in 1985 en voor Schultze's 'Gutenachtliedchen'  in 1986.

Opnamen van de zanger op gevorderde leeftijd:
> 'Gutenachtliedchen' (1948) van Norbert Schultze (1911-2002):

Het slaapliedje herinnert aan de uit krijgsgevangenschap terugkerende Duitse soldaten ("Heimkehrer") in de jaren na de Tweede Wereldoorlog.
Rudolf Schock zong het in zijn sterfjaar 1986 in een radio-uitzending t.g.v. de 75ste verjaardag van de componist Norbert Schultze.
Schultze, de maker van het wereldberoemde soldatenlied 'Lily Marleen' (1938), ontpopte zich in de 2e wereldoorlog tot een niet onbelangrijke, propagandistische rader in de oorlogsmachine van het Duitse Nazi-bewind.
Na de oorlog werd hij in  het kader van de "Entnazifizierung" " als "Mitläufer" gekwalificeerd. Een feit is echter, dat hij alle gelden, die hij ontving tussen 1933 en 1945, bij testament vermaakte aan het Duitse Rode Kruis.
Schultze schreef zijn 'Gutenachtliedchen' al in 1948, maar bracht het voor 1986 niet naar buiten. Hij begeleidt Rudolf Schock aan de piano bij deze wereldprimeur.

> 'Es neigt sich der Tag', lied van Cornelius Suythof uit de opera 'Rembrandt van Rijn' (1937) van Paul von Klenau (1883-1946):

RUDOLF SCHOCK: "ik had de aria leren kennen door een oude grammofoonplaat van de tenor Marcel Wittrisch (1901-1955).
Hiermee en met behulp van een paar bewaard gebleven vioolfragmenten - het orkestmateriaal was in de oorlog verloren gegaan - heeft mijn vriend Fried Walter (Schock's dirigent) de partituur zorgvuldig gereconstrueerd en daarmee een bijzonder mooi voorbeeld van laatromantische operatraditie aan de vergetelheid ontrukt".

UIT DE BLOGTEKST: 'RS zingt Alban Berg':  "De gewone manier van componeren gaat uit van de 7 welbekende tonen, die samen een toonladder vormen. De EERSTE TOON van die ladder is de CENTRALE STAMTOON. De 6 andere tonen zijn betrokken op de stamtoon, bewegen zich als het ware naar die stamtoon toe. Het gevolg is, dat de luisteraar de ervaring heeft, dat een muziekstuk "klopt".
De 12-toonmuziek kent GEEN centrale stamtoon. De 12 tonen staan tot elkaar in een evenwaardige relatie. De luisteraar beleeft zo'n muziekstuk als "niet kloppend, niet harmonieus en ontoegankelijk".

PAUL VON KLENAU : "Mijn 12-toontheorie wordt door toonsoorten bepaald. Ik maak mijn 12-toonrijtjes zo, dat ik er heel gemakkelijk  harmonie (!), disharmonie en combinaties van meer zelfstandige melodische lijnen uit kan halen ... Dat verklaart, dat veel critici totaal niet doorhebben, dat mijn muziek 12-toonmuziek is".

Over von Klenau: 
De van geboorte Deense dirigent en componist Paul von Klenau voelde zich aangetrokken tot laatromantische Duits/Oostenrijkse muziekstromingen.
Hij ging in Wenen wonen, ontmoette Arnold Schönberg & Alban Berg en werd geraakt door hun 12-toonmuziek. De Nazi's kwamen aan de macht. Schönberg keerde Oostenrijk de rug toe en liet zich tot Amerikaans burger naturaliseren. Zijn muziek en die van Alban Berg werden "entartet" verklaard en dientengevolge verboden.
De Deen Von Klenau voelde zich veilig, omdat zijn 12-toonmuziek nauwelijks als zodanig was te herkennen.
Cultuurforum Capriccio (2020): "Toen hij dan toch door de nationaal-socialistische cultuurautoriteiten ter verantwoording werd geroepen, verdedigde Von Klenau zich met de stelling: Het 12-toonrijtje is het muzikale equivalent voor het leidersbeginsel (Führerprinzip): Alles is onderworpen aan één enkel basisidee".
De autoriteiten accepteerden Klenau's uitleg en stonden de première toe van drie nieuwe opera's in de jaren dertig, waaronder de opera 'Rembrandt van Rijn' in 1937.

Première van 'Rembrandt van Rijn" (Stuttgart 1937)
met Rembrandt, zijn vrouw Hendrickje,
Cornelia (links) en Cornelis (rechts)

Over de opname:
Rudolf Schock nam op 3 april 1978 de aria van Cornelis* op. Het liefdeslied is uit de 2e scène van het 2e bedrijf van de opera. In de video heb ik een decoraanwijzing van Paul von Klenau voor deze scène vermeld en opgevolgd. Hij wilde namelijk het schilderij 'De Molen' van Rembrandt op het toneel als achtergrond hebben.   

Schock's stem is in een nogal fors geluidskader opgenomen. Daardoor lijkt de stem extra groot. Een enkele keer moet hij een hogere noot een extra duwtje geven. Maar de uitvoering is mooi expressief. Hoe meer je de aria hoort, hoe mooier ze wordt.
Ze klinkt harmonieus en dat past in wat Von Klenau hierboven over zijn 12-toonmuziek zei.   

* 'Cornelis' heeft echt bestaan: De kunstschilder Cornelis Suythof  trouwde in 1670 op 24-jarige leeftijd met de 16-jarige Cornelia van Rijn en werd daardoor de schoonzoon van Rembrandt.
Later emigreerde hij met zijn vrouw naar Nederlands-Indië.
Cornelia en Cornelis stierven te Batavia - nu Djakarta - respectievelijk in 1684 en 1691. 

> 'Die Uhr', opus 123-nr.3, lied (1852) van Carl Loewe (1796-1869) op een gedicht van Johann Gabriel Seidl (1804-1875)

"Zo'n horloge zou ik ook wel willen hebben!" 

zou eens een jongetje vanuit het publiek hebben geroepen, nadat de tenor Carl Loewe zijn eigen "levenslied" 'Die Uhr' had gezongen.

Een aansprekend lied, dat Rudolf Schock in 1964 met orkest en in 1980 met pianobegeleiding van Ivan Eröd opnam. De gedichttekst is van Johann Gabriel Seidl, van wie Franz Schubert ook een aantal gedichten op muziek zette (o.a. 'Der Wanderer an den Mond' 'Sehnsucht' en 'Die Taubenpost').

‘Die Uhr’ gaat over de leertocht van een mens door de tijd, die wordt gesymboliseerd door een klok in de vorm van een vestzakhorloge. Een mens, die het leven ooit dankbaar heeft aanvaard en het na het geleefd te hebben even dankbaar teruglegt in de handen van zijn maker. 

Vandaar dat ik dit lied een "levenslied" noem, dat in zijn eenvoud volkomen oprecht is. Van blijvende waarde. Niet sentimenteel, maar goudeerlijk.

Schock's uitvoering in 1964 met orkest onder Werner Eisbrenner duurt bijna een minuut langer dan die van 1980.

In 1964 superieur gezongen, maar meer uitgesponnen. Door een paar falset-momentjes toch een vleugje sentimentaliteit.

De uitvoering van 1980, voortreffelijk op de piano begeleid door Ivan Eröd (1936-2019),  klinkt anders.

Eenvoudiger, directer. Leeftijd en levenservaring zingen mee. De zanger vereenzelvigt zich met de sterfelijke eigenaar van het horloge.

De stem is zeker niet meer wat hij was in 1964. Maar de voordracht overtreft haar.

>'Tom der Reimer', opus 135a van Carl LOEWE. De tekst is van Theodor FONTANE:

Iván Eröd begeleidt aan de piano Rudolf Schock bij zijn laatste belangrijke plaatopname.


Krijn de Lege, 21 april 2020

RUDOLF SCHOCKS TONAUFNAHMEN IN VORGERÜCKTEM ALTER (1)

'Die Uhr' von Carl Loewe


Selbstverständlich hat sich Rudolf Schocks Stimme im Laufe der Jahre geändert.
Selbst sagte er darüber: "Meine Stimme ist einsetzfähig geblieben, in Erkenntnis veränderter Möglichkeiten".

Bekanntlich war seine Glanzzeit die Periode 1946-1964.
Dann - im Alter von 48 Jahren - nahm die Stimmqualität langsam aber sicher ab.
Jedoch, sein Gesang faszinierte weiterhin dank einer intuitiv tadellosen Herangehensweise an unterschiedliche Musikgenres und einem ungekünstelten, sehr gut verständlichen Vortrag. Bis zu seinem Tod.

'Tom der Reimer' von Carl Loewe


Im letzten Teil des Dokumentarfilms 'Rudolf Schock: Das singe ich auch!' wird das erörtert, und auf YouTube gibt es angebrachte Beispiele.
Ich bin daher nicht überrascht, dass einige davon außergewöhnlich oft gehört werden.
Dies gilt z.B. für die beiden (bearbeiteten) Teile aus Franz Schuberts "Deutsche Messe" von 1973, für "Im Kahne" von Grieg ebenfalls aus 1973, für "Tom der Reimer" von Loewe aus 1980, für Kálmáns opernhaftes "Komm Zigane" live aus dem Amsterdamer Konzertsaal 1985 und 1986 für Norbert Schultzes 'Gutenachtliedchen'.

Aufnahmen des Sängers in fortgeschrittenem Alter:
> 'Gutenachtliedchen' (1948) von Norbert Schultze (1911-2002):

Das Schlafliedchen erinnert an die deutschen und österreichischen Heimkehrer, die in den Jahren nach dem Zweiten Weltkrieg aus Kriegsgefangenschaft zurückgekehrt sind.
Rudolf Schock sang es in seinem Todesjahr 1986 in einer Radiosendung zum 75. Jahrestag des Komponisten Norbert Schultze.

Norbert Schultze, Komponist des weltberühmten Soldatenliedes 'Lily Marleen' (1938), entpuppte sich im 2. Weltkrieg zu einem nicht unbedeutenden, propagandistischen Rad in der Kriegsmaschine des deutschen NS-Regimes.
Nach dem Krieg wurde er im Rahmen der "Entnazifizierung"  als "Mitläufer"  qualifiziert.
Tatsache ist aber, dass er danach alle zwischen 1933 und 1945 erhaltenen Gelder testamentisch dem Deutschen Roten Kreuz vermachte.
Schultze schrieb bereits 1948 sein 'Gutenachtliedchen', veröffentlichte es aber erst 1986. Er begleitet Rudolf Schock am Klavier bei dieser Erstausführung.

> 'Es neigt sich der Tag', Lied von Cornelius Suythof aus der Oper 'Rembrandt van Rijn' (1937) von Paul von Klenau (1883-1946):

RUDOLF SCHOCK: "Ich hatte die schöne Arie des Cornelius durch eine sehr alte Schallplatte von Marcel Wittrisch (1901-1955) kennengelernt.
Hiermit und mit Hilfe einiger erhaltener Violinstimmen - das Orchestermaterial ist im Krieges zerstört worden - hat mein Freund Fried Walter (Schocks Dirigent) die Partitur sorgfältig rekonstruiert und damit ein besonders schönes Beispiel spätromantischer Operntradition der Vergessenheit entrissen".

AUS DEM BLOGTEXT: 'RS SINGT ALBAN BERG':
Das 'normale' Komponieren geht von 7 Tönen aus, die zusammen eine Tonleiter bilden. Der erste und zentrale Ton dieser Leiter heisst der Grundton. Alle anderen Töne sind auf diesen Grundton bezogen, bewegen sich also gleichsam auf ihn zu. Die Folge ist, dass der Zuhörer die Erfahrung hat, dass ein Musikstück 'stimmt'. Bei der 12-Tonmethode gibt es keine zentrale (Grund)tonalität, und ist also keine Bewegung zum Grundton möglich. Die Folge ist, dass für manchen Zuhörer die Musik 'nicht stimmt', nicht harmonisch und nicht zugänglich ist. 

PAUL VON KLENAU: "Meine Zwölftontheorie nenne ich die Tonartbestimmte Zwölftontheorie. Ich richte meine Zwölftonreihen so ein, dass ich aus ihnen Harmonie (!), Disharmonie und tonartbestimmt wirkende Polyphonien zwanglos ableiten kann ... Daraus erklärt sich die Tatsache, dass viele Kritiker gar nicht bemerkt haben, dass meine Musik Zwölftonmusik ist".

Über Von Klenau:
Der in Dänemark geborene Dirigent und Komponist Paul von Klenau fühlte sich von spätromantischen deutsch-österreichischen Musikströmungen angezogen.

Er zog nach Wien, lernte Arnold Schönberg und Alban Berg kennen und wurde von ihrer Zwölftonmusik berührt. Als die Nazis an die Macht kamen, reiste Schönberg kehrte Österreich den Rücken und liess sich als amerikanischer Staatsbürger einbürgern. In Österreich und Deutschland wurden seine Musik und die von Alban Berg als "entartet" eingestuft und deshalb verboten.

Der Däne Von Klenau fühlte sich sicher, weil seine Zwölftonmusik kaum als solche erkennbar war.
Capriccio Kulturforum (2020): "Als er dennoch von den nationalsozialistischen Kulturbehörden zur Rede gestellt wurde, behauptete Von Klenau daher, die Reihe sei die musikalische Entsprechung des Führungsprinzips: Alles ist einer einzigen Grundidee unterworfen".
Die Behörden akzeptierten Klenaus Erklärung und erlaubten die Uraufführung von drei seiner Opern in den Dreissigern, darunter die Oper 'Rembrandt van Rijn' von 1937.

Uraufführung 'Rembrandt van Rijn'-
(Stuttgart 1937). Mit Rembrandt, seiner Frau Hendrickje,
Cornelia (links) und Cornelis (rechts)

Über die Aufnahme:

Rudolf Schock nahm am 3. April 1978 die Arie von Cornelis* auf.
Das Liebeslied stammt aus der 2. Szene des 2. Aktes der Oper.
Im Video habe ich ein Bühnenbild-Anzeige von Paul von Klenau für diese Szene erwähnt und befolgt. Er wünschte sich in der Szene das Gemälde 'Die Mühle' von Rembrandt als Hintergrund auf der Bühne.

Schocks Stimme ist in einem ziemlich halligen Klangrahmen enthalten. Dadurch wirkt die Stimme eigentlich zu groß.
Ein einziges Mal muss er auch einer höheren Note einen zusätzlichen Schub geben.
Die Ausführung ist aber ausdrucksstark. Je mehr man die Arie hört, desto schöner wird sie.
Sie klingt übrigens harmonisch (!) und das passt genau zu dem, was Von Klenau oben über die eigene Zwölftonmusik gesagt hat.

* 'Cornelis' hat wirklich gelebt: Der Maler Cornelis Suythof heiratete 1670 im Alter von 24 Jahren die 16-jährige Cornelia van Rijn und wurde damit Rembrandts Schwiegersohn.
Später wanderte er mit seiner Frau nach Niederländisch-Ostindien aus.
Cornelia und Cornelis starben 1684 bzw. 1691 in Batavia - heute Jakarta.

>'Die Uhr', Opus 123-Nr. 3, Lied (1852) von Carl Loewe (1796-1869) zu einem Gedicht von Johann Gabriel Seidl (1804-1875):

"Ich hätte auch gerne eine solche Uhr!"

soll ein kleiner Junge aus dem Publikum begeistert ausgerufen haben, nachdem Tenor Carl Loewe das eigene Lied "Die Uhr" gesungen hatte.

Ein weises Lied, das Rudolf Schock 1964 mit Orchester und 1980 mit Klavierbegleitung von Ivan Eröd auf der Schallplatte sang.

Der Gedichttext stammt von Johann Gabriel Seidl, von dem Franz Schubert auch eine Reihe von Gedichten vertonte (darunter "Der Wanderer an den Mond", "Sehnsucht" und "Die Taubenpost").

"Die Uhr" geht über die Lernreise eines Menschen durch die Zeit, die durch ein Uhrwerk in Form einer Westentaschenuhr symbolisiert wird. Ein Mensch, der das Leben einmal dankbar angenommen hat und es, nachdem er es gelebt hat, genauso dankbar wieder in die Hände seines Schöpfers legt.

Ein "Lied des Lebens", das in seiner Einfachheit absolut aufrichtig ist. Von bleibendem Wert. Nicht sentimental, sondern grundehrlich.

Schocks Auftritt 1964 mit Orchester unter Werner Eisbrenner dauert fast eine Minute länger als die aus dem Jahre 1980. Überlegen gesungen. Ist aber ausgedehnter und bekommt durch ein paar Falsett-Momente doch noch einen Hauch von Sentimentalität.

Die Aufführung von 1980, die Ivan Eröd (1936-2019) hervorragend am Klavier begleitet, klingt anders.

Einfacher, direkter.
Alter und Lebenserfahrung singen mit.
Der Sänger identifiziert sich mit dem sterblichen Besitzer der Uhr.

Die Stimme ist sicherlich nicht mehr so ​​wie 1964. Aber die Darstellung übertrifft sie.

> 'Tom der Reimer' Opus 135a von Carl Loewe. Der Text ist von Theodor Fontane. Ivan Eröd begleitet Rudolf Schock am Klavier. Es ist Schocks letzte bedeutende Tonaufnahme.

Krijn de Lege, 21.4.2020

RUDOLF SCHOCK'S SOUND RECORDINGS AT ADVANCED AGE (1)

'The Clock/Die Uhr'  by Carl Loewe:

Naturely Rudolf Schock's voice changed over the years.

He himself said about it: "... my voice has remained deployable, aware of changed possibilities ...".
As is known, his great years were in the period 1946 - 1964.

'Tom the Rymer' by Carl Loewe:


Then - at the age of 48 - the voice quality slowly but surely regressed.
But his vocals continued to fascinate thanks to intuitively flawless approach to widely divergent genres of music and honest very intelligible presentation. Until his death.

On YouTube I covered that in the last part of the documentary 'Rudolf Schock: I sing that too!' and in a lot of separate audio videos.
I am therefore not surprised that some of them are listened to exceptionally much.
This also applies to the two (reworked) parts from Franz Schubert's 'Deutsche Messe ' in 1973, to 'Im Kahne' by Grieg also in 1973, to Kálmán's opera-like 'Komm Zigane' live from the Amsterdam Concert Hall in 1985 and to Norbert Schultze's 'Goodnightsong' in 1986.

Recordings of the singer at an advanced age:
> 'Gutenachtliedchen/Goodnightsong' (1948) by Norbert Schultze (1911-2002):

The lullaby is a reminder of the German soldiers ("Heimkehrer") returning from captivity in the years after the Second World War.
Rudolf Schock sang it in his year of death 1986 in a radio broadcast on the 75th anniversary of the composer Norbert Schultze.

Schultze, composer of the world famous soldier song 'Lily Marleen' (1938), turned into a not insignificant propagandistic cog in the war machine of the German Nazi regime.
After the war, judges classified him in the context of the "Entnazifizierung" as "Mitläufer/foot soldier".
A fact is, that he leaved by will all the money he received between 1933 and 1945 to the German Red Cross.
Schultze wrote his 'Gutenachtliedchen' as early as 1948, but did not publish it. Until 1986 and he accompanies Rudolf Schock at the piano in this late world premiere.

> 'Es neigt sich der Tag/The Day is coming to an End', aria by Cornelius Suythof from the opera 'Rembrandt van Rijn' (1937) by Paul von Klenau (1883-1946):

RUDOLF SCHOCK: "I got to know the aria through an old gramophone record by the tenor Marcel Wittrisch (1901-1955).
With this and with the help of a few surviving violin fragments - the orchestral material had been lost during the war - my friend Fried Walter (Schock's conductor) has carefully reconstructed the score, thereby saving from oblivion a particularly fine example of late romantic opera tradition".

From my blog text: 'RS SINGS ALBAN BERG': "The usual way of composing is based on the seven well-known tones, which together form a scale. The FIRST TONE of that scale is the CENTRAL TRIBE TONE. The six other tones are related to the tribe tone, as if moving towards that tribe tone. The listener has the experience that a piece of music "is right".
The 12-tone music has NO central tribe tone. The twelf tones are in equal relationship to each other. The listener experiences such a piece of music as "not right, not harmonious and inaccessible".

PAUL VON KLENAU: "My 12 tone theory is determined by keys. I make my 12 tone rows in such a way that I can easily extract harmony (!), disharmony and combinations of more independent melodic lines ... That explains that many critics have no idea that my music is 12-tone music".

About von Klenau:
Danish born conductor and composer Paul von Klenau was attracted to the late romantic German/Austrian music style.
He went to live in Vienna, met Arnold Schönberg & Alban Berg and was attracted by their 12-tone music. When the Nazis came to power, Schönberg left Austria and was naturalized as an American citizen. In Germany his music and that of Alban Berg were declared "entartet/degenerated" and forbidden.
The Dane Von Klenau felt safe, because his 12-tone music was hardly recognizable as such.
Capriccio Kulturforum 2020: "When he was then called to account by the national socialist culture authorities, he defended himself with the statement: "The 12-tone sequence is the musical equivalent of the principle of leadership (the "Führerprinzip"): Everything is subject to a single basic idea".

The authorities accepted Klenau's explanation and allowed the premiere of three new operas in the thirties, including the 1937 opera 'Rembrandt van Rijn'.


Premiere of 'Rembrandt van Rijn'
(Stuttgart 1937).
With Rembrandt, his wife Hendrickje,
Cornelia (left) and Cornelis (right)

About the recording:
Rudolf Schock recorded the aria of Cornelis* on April 3, 1978.
The love song is from the second scene of the second act of the opera.
In the video I mention and follow a set design from Paul von Klenau for this scene. He wanted to have the painting 'The Mill' by Rembrandt on the stage as a background.

Schock's voice is contained in a rather hefty sound frame. This makes the voice louder then normal. Occasionally he has to give an extra push to a higher note. But the total performance is nicely expressive. The more you hear the aria, the more beautiful it becomes. She sounds harmonious (!) and that fits in with what Von Klenau said about his 12 tone music.

* 'Cornelis' really existed: The painter Cornelis Suythof married in 1670 at the age of 24 the 16-year-old Cornelia van Rijn and thereby became Rembrandt's son-in-law.
Later he emigrated with his wife to the Dutch East Indies.
Cornelia and Cornelis died in Batavia - nowadays Jakarta - in 1684 and 1691 respectively.

>'The Clock/Die Uhr', opus 123-nr. 3, song (1852) by Carl Loewe (1796-1869), to a poem by Johann Gabriel Seidl (1804-1875)

"I would like to have such a watch too!"

is said to have proclaimed a boy from the audience, after tenor Carl Loewe recited his own "song of life" "Die Uhr".

A remarkable song, which Rudolf Schock recorded with orchestra in 1964 and in 1980 with piano accompaniment by Ivan Eröd.

The poem text is by Johann Gabriel Seidl, of whom Franz Schubert also set a number of poems to music (including 'Der Wanderer an den Mond' 'Sehnsucht' and 'Die Taubenpost').

"The clock" is about a human’s learning  journey through time, which is symbolized by a clock in the form of a vest pocket watch. A human who has once gratefully accepted life and, after living it, puts it back gratefully in the hands of his maker.

Hence I call this song a "song of life", which is utterly sincere in its simplicity. Of lasting value. Not sentimental, but honest.

Schock's performance in 1964 with orchestra under Werner Eisbrenner lasts almost a minute longer than that of 1980. Sung in a superior way. But is more drawn out and gives it a touch of sentimentality through a few falsetto moments.

The 1980 performance, superbly accompanied on the piano by Ivan Eröd (1936-2019), sounds different. It is simpler, more direct. Age and life experience sing along. The singer identifies with the mortal owner of the watch. The voice is certainly no longer what it was in 1964. However, the interpretation exceeds her.

>'Tom the Rhymer', opus 135a by Carl LOEWE with lyrics of Theodor FONTANE:       
    


Iván Eröd accompanied on the piano Rudolf Schock's last major record recording.

Krijn de Lege, 21.4.2020