31.03.16

RUDOLF SCHOCK sings GEORG JARNO & LÉON JESSEL (with 2 music examples)

***********
Georg Jarno (1868 - 1920)
Componist van de operette
'Die Försterchristl' (1907) 

Hieronder een opwindend muziekvoorbeeld uit Georg Jarno's operette 'Die Försterchristl'.
Een paar keer luisteren en de kans is groot, dat u het veel meer wilt horen.
Kijk verderop in dit artikel voor meer informatie.


***************************
Léon Jessel (1871 - 1942)
Componist van de volksoperette:
'Schwarzwaldmädel (Black Forest Girl)' (1917)



















Het is 1905. Componist en dirigent Léon Jessel uit het voormalig Duitse Stettin (nu het Poolse Szczesin) marcheert in zijn 'Parade van de Tinnen Soldaten' het muzikale wereldtoneel op.
Het voor piano gedachte salonstuk lag al vanaf 1897 op de plank, maar krijgt zijn kans in een klimaat, waarin de Berlijnse operette, musical en revue tot wereldwijde bloei zou komen.

Die bloei was in 1899 a.h.w. op de maan begonnen met Paul Lincke's operette 'Frau Luna' en liep gelijk op met die van de Weense 'zilveren' operette (zie hieronder bij Georg Jarno en uitgebreid in het artikel 'RS zingt Nico Dostal').
Tegelijk ontwikkelde zich in de VS een op Europa geënte operettecultuur tot die van de "musical comedy" en op haar beurt kreeg die weer invloed op het Europese muziektheater (zie 'RS zingt Leonard Bernstein e.a.').
Léon Jessel

 




















Léon Jessel's pianostuk werd een orkeststuk, het orkeststuk een paradepaard in de Amerikaanse
filmgeschiedenis (o.a.'Betty Boop') en Léon Jessel zelf een alom gevierd componist van salonwerken en operettes.

In 1917 wordt hij nog beroemder met de operette 'Schwarzwaldmädel', in het Nederlands: 'Meisje (of 'Meisjes?') van het Zwarte Woud'.
Diep tragisch is echter het verdere verloop van zijn leven:
De Joodse Léon Jessel, die als 23-jarige in 1894 voor het christelijk geloof koos,
werd uiteindelijk ook een slachtoffer van de Naziterreur.
Hieronder een schokkend fragment uit een artikel van het Duitse 'Exilarchiv' (www.exilarchiv.de):

"De grote aandacht, die in 1913 zijn operette 'Die beiden Husaren' trok, werd in 1917 bij de première van zijn 'Schwarzwaldmädel' aan de Berlijnse 'Komische Oper' nog verreweg overtroffen.
Vanwege de plot, die het hart raakt, de aansprekende melodieën en gedegen instrumentatie werd dit werk binnen 10 jaar in binnen- en buitenland ca 6.000 keer gespeeld en ook verfilmd.
De nationalistisch ingestelde componist droeg blijvend zowel esthetisch als ideologisch het traditionalistische kenmerk van het keizerrijk. Evenals zijn tweede vrouw Anna, die in maart 1932 lid geworden was van de NSDAP, sympathiseerde hij met de nationaal-socialisten.
Hij had zich in zo sterke mate aan de nationaal-conservatieve vleugel van de Duitse cultuur aangepast, dat ook NS-leiders als Adolf Hitler en Heinrich Himmler zijn inhoudelijk rechtlijnig-brave en muzikaal degelijke operettes bewonderden. Omdat zijn in 1933 opnieuw verfilmde 'Schwarzwaldmädel' qua  inhoud en stijl ideaal met de aspiraties van de nieuwe machtshebbers overeenkwam, klonken melodieën daaruit niet alleen op bijeenkomsten van de Joodse Cultuurbond, maar nog tot in 1937 ook binnen het verband van de Nationaal-Socialistische culturele gemeenschap of bij 'Kur'-concerten.
Desondanks was de Joodse afkomst van de componist in laatste instantie beslissend. Ze leidde ertoe, dat Anna Jessel in 1934 uit de partij werd gezet en haar man in januari 1938 zijn lidmaatschapsbewijs van de 'Reichsmusikkammer' moest inleveren.

(kdl: In 1941 werd bij een huiszoeking een brief uit 1939 gevonden, waarin Jessel schreef: "Ik kan niet werken in een tijd, waarin haatcampagnes tegen de Joden mijn volk dreigen te vernietigen en ik niet weet, wanneer het afschuwelijke noodlot ook bij mij zal aankloppen" - bron: www.radioswisspop.ch) 

Léon Jessel werd wegens het verspreiden van "gruwelsprookjes" in december 1941 gearresteerd en naar de politiegevangenis overgebracht.
Op 4 januari 1942 overleed hij in het Joodse ziekenhuis te Berlijn aan de gevolgen van mishandelingen"

(belangrijkste bronnen: FrankP/AltmannW 1936, StBPK Jessell, DümlingA 1992a, MüllerEH 1929'}
Tekst: ALBRECHT DÜMLING (2006, geactualiseerd op 2 september 2014)
(http://www.lexm.uni-hamburg.de/object/lexm_lexmperson_00001323)

'Schwarzwaldmädel' (1917)
was voor de 2e wereldoorlog een immens populaire operette.
Ook bij de Nazi's, al was het doorstrepen van de componist al lang in werking gezet.
Na de oorlog bleek, dat deze 'Spieloperette' - zeker in Duitstalig gebied - weinig van haar populariteit had verloren. Al in 1950 verscheen de operette dan ook op het witte doek. 


















Volker Klotz, letterkundige en schrijver van het inhoudelijk rijke boek 'Operette, Porträt und Handbuch einer unerhörten Kunst' (Piper-München 1991) pleit voor een "ontketening" van de operette als serieus te nemen kunstvorm.
Maar dan wel de werken, die dat verdienen. Dat geldt - volgens Klotz - lang niet voor alle operettes, waaronder "die dorpse, volksstuk-achtige, braaf-burgerlijke kostuum-operette" van Jessel.
Klotz - ik lees en citeer hem overigens graag - neigt soms naar maatschappelijk beïnvloede (voor)oordelen, waardoor met name aan het sentiment gerelateerde thema's wat al te makkelijk op de schroothoop belanden.

Daar tegenover staat de mening van Bernard Grun, wiens inhoudelijk ook veelomvattende cultuurgeschiedenis 'Die leichte Muse' (Langen Müller Verlag - München 1961), milder is, maar ook streng kan zijn.
Wie Grun vooral irriteren zijn de componisten, die tot de "Etwas Ähnliches-Richtung (Iets dergelijks-richting)" behoren of zichzelf herhalen, nadat ze eerst iets moois  hebben gepresteerd. 
Over Léon Jessel is Bernard Grun eenduidig positief:
"Het lukte Jessel een bevallige volksoperette te schrijven, die herinnert aan Carl Millöcker (Der Bettelstudent). Maar Jessel gaat zijn eigen weg met een effectvol draaiboek (kdl: van August Neidhart 1867 - 1934), beminnelijke karakters, opzettelijk nostalgische, maar aansprekende melodieën en een originele landelijke sfeertekening".

Wat ikzelf vind?
'Schwarzwaldmädel' herinnert aan Lortzing's ook landelijke 'Wildschütz'. De interactie tussen - in 'Der Wildschütz' - schoolmeester Baculus & Gretchen en - in 'Schwarzwaldmädel' - kerkdirigent Blasius & Bärbele komt in zekere zin met elkaar overeen, zij het dat Blasius wijzer is en afstand doet van Bärbele ten gunste van de jonge Hans: "In de lente (des levens) kan je erover denken, maar wordt het herfst, ontzeg het dan jezelf!" (Volker Klotz ergert zich aan de nobelheid van Blasius).
In navolging van Bernard Grun lijkt het mogelijk, dat Millöcker's 'Bettelstudenten' Symon und Jan min of meer model stonden voor Jessel's Hans en Richard. Vergelijk bv. de duetjes 'Die Welt hat das genialste Streben' (Millöcker) en 'Wir wandern durch die weite Welt' (Jessel). Maar of dat ook werkelijk zo is? 
Wat in bijna alle teksten over Jessel's operette wordt benadrukt, zijn (veronderstelde?) "citaten" uit Wagner's 'Meistersinger von Nürnberg':
Ook weduwnaar Hans Sachs onderdrukt gevoelens van genegenheid voor de jeugdige Eva ten gunste van de veel jongere Walther von Stolzing en ook in de 'Meistersinger' eindigt het 2e bedrijf in een complete 'veldslag' ('Prügelszene').
Feit is, dat in vele opera's, operettes, toneelstukken en films al dan niet geslaagde relaties tussen personen van zeer verschillende leeftijd een hoofdrol spelen. Dat was en is zo en zal altijd blijven. Geciteerd wordt er al sinds mensenheugenis. Wie zonder enige beïnvloeding is, hij of zij melde zich. 

De verhaallijn van de operette is overal op internet te vinden. Ze is zoals de muziek: Speels en plezierig.
Kort samengevat: Mannenverslindster Malwine ("de bij, die van bloem tot bloem gaat) mikt op Hans. Maar Hans krijgt genoeg van haar. Ze werkt hem op de zenuwen. Hij geeft de voorkeur aan de ongecompliceerde Bärbele.
Tenslotte daalt Malwine verleidelijk zoemend neer op het hoofd van Richard, de vriend van Hans. Deze vindt definitief zijn geluk bij Bärbele. De wijze kerkdirigent ('Domkapellmeister') Baculus viert de herfst van het leven verder met zijn muziek.

Rudolf Schock zingt Léon Jessel
Opvallend is de ruime aanwezigheid van Jessel's 'Schwarzwaldmädel' op toon- en beelddrager: bioscoopfilms, tv-films, cd's en veelzeggend is het grote aantal operazangers, dat zich aan deze lichtvoetige operette heeft gewaagd.

De rol van Blasius, de kerkmusicus. is gezongen door o.a. Benno Kusche, Kurt Böhme, Fritz Ollendorff en Wagnertenor (!) Wolfgang Windgassen (1973 in een tv-film).
Bärbele door Erika Köth, Lotte Schädle en de Amerikaanse sopraan Janet Perry.
Hans door Rudolf Schock, Adolf Dallapozza en Heinz Hoppe.
Onder de orkestleiders kom ik Franz Marszalek tegen, die alleen maar dirigeerde, wat hij de moeite waard vond.

Eurodisc-producent Fritz Ganss (1898-1976) bracht in 1966 met Rudolf Schock o.a. enkele grote operette-selecties uit, die niet direct van zijn stertenor verwacht werden: Eduard Künneke's 'Der Vetter aus Dingsda', Léon Jessel's 'Schwarzwaldmädel en Oskar Nedbal's  'Polenblut'.
Weliswaar waren er in 1959 op Electrola EPtjes met kleine "Querschnitte" uit de eerste 2 werken verschenen, maar in 1966 ging het om producties, die een veel completer beeld van de operettes gaven.

Op EMI/WARNER is de korte 'Querschnitt' van 'Schwarzwaldmädel' uit 1959 verkrijgbaar. Maar hij zit verstopt in de 6CD-Box 'Johann Strauss II 'Glücklich ist, wer vergisst...' (WARNER CLASSICS 50999 4 31280 2 0).
Erika Köth in Bärbele-kostuum


















Operette-specialist Werner Schmidt-Boelcke dirigeert met  'Schwung' en de drie solisten zijn op de top van hun kunnen. 

De introductie met de toen 30-jarige Hermann Prey blaast de luisteraar van zijn stoel, waarna Erika Köth (toen 32 jaar) en een door de wol geverfde Rudolf Schock (44 jaar) zich vocaal net zo indrukwekkend bij hem aansluiten.

Hermann Prey
















Het is een beperkte selectie uit Jessel's operette, maar de uitvoering is van hoge kwaliteit.

Twee jaar later verschijnt op Eurodisc-LP de grote 'Querschnitt' van 'Schwarzwaldmädel' (intussen op CD bij SONY/EURODISC onder nr. 88697 18427 2).
Werner Schmidt-Boelcke's grote affectie voor het operette-genre krijgt in deze samenvatting, die ruim drie kwartier duurt, ruim baan. Anders dan in de mini-selectie op EMI/Warner, waarin de zangers Lessing's muziek zingen los van de  rolverdeling, is hier elke rol apart bezet.
Rudolf Schock, Lotte Schädle, Willy Reichert

 















Uitvergroot is de figuur van Jürgen, die als 'Ochsenwirt' (waard van de 'Blauwe Os') in korte mono- en af en toe dialoogjes op de gebeurtenissen reageert.
Willy Reichert (1896 - 1973), vermaard en geliefd volkstoneelacteur en komiek uit Schwaben (in ZW-Duitsland) doet dat met onderkoelde humor in zijn eigen dialect.
De caberetier en acteur Bruno Fritz (1900 - 1984) is met zijn Berlijnse tongval de handelsreiziger Schmusheim, die zijn "Kunstfleisch" aan de man probeert te brengen (NB: niet aan te nemen is, dat tekstschrijver August Neidhart toen de hedendaagse vleesvervangers voor ogen had - kdl). 

Bruno Fritz














De zangrollen op deze CD zijn even luxueus bezet.
Kerkmuzikant Blasius wordt genuanceerd gezongen door Fritz Ollendorff.

Fritz Ollendorff (zou zomaar BLASIUS kunnen zijn,
maar is BACULUS uit 'Der Wildschütz')















Fritz Ollendorff (1912 - 1977) is een typische bas buffo (bas voor komische rollen), die samen met Maria Callas en Tito Gobbi als Bartolo te beluisteren is in een complete, Italiaans gezongen opname uit 1957 van Rossini's 'Barbier van Sevilla'.

















In 1958 zong hij de rol van Bartolo opnieuw tijdens het Holland Festival (operacriticus Leo Riemens: "en blonk daarin uit!").
In 1965 was hij voor de 3e keer Bartolo in een zeer goede, Duits gezongen opname van 'Der Barbier von Sevilla' met Hermann Prey in de titelrol.
In de ogen van puristen kon een jaar later Ollendorff's afdaling naar de rol van dorpsdirigent in een operette als 'Schwarzwaldmädel' niet onbegrijpelijker zijn.
Ook in 1966 was hij al even ideaal gecast (niet alleen wat de naam betreft) als overste Ollendorf (met één f!) in Millöcker's complete én nog altijd sterk onderbelichte plaatopname van 'Der Bettelstudent' onder Robert Stolz met o.a. Rudolf Schock, Peter Minich en Hilde Güden (sinds 2007 op SONY/EURODISC CD onder no. 88697 18834 2)

Lotte Schädle (geb. 1926) is volgens de gewaardeerde Nederlandse 'operapaus' van weleer Leo Riemens (1910 - 1985) een "soprano lirico leggiero", een lichte, lyrische sopraan, die in Duitsland vaak "coloratuur-soubrette" wordt genoemd.
Lotte Schädle

















Lotte Schädle excelleerde in oratorium, opera, liederen en maakte graag zo nu en dan een uitstapje naar de wereld van de operette.
Haar maagdelijk-kuise geluid past perfect bij de onbedorven figuur van Bärbele.

Margit Schramm (1935-1996, 12 mei 2016 is het 20 jaar geleden, dat zij overleed!) was een grote persoonlijkheid op het operette-toneel (lees s.v.p. ook haar uitvoerige portret in: 'RS zingt Nico Dostal'). Niet alleen Rudolf Schock, maar ook zij wekten in de jaren 60 de operette weer tot leven. Interessant is, dat de zangeres rond 1965 niet alleen door de "massa" werd omarmd, maar  door muziekrecensenten en de pers in het algemeen ook 'salonfähig' werd verklaard.
Haar Hanna Glawari uit de 'Lustige Witwe' (opname onder Stolz: 1966) is natuurlijk totaal anders dan die van bv. een Elisabeth Schwarzkopf, maar in geen enkel opzicht minder. Ik vermoed zelfs, dat menigeen het naturel van de jonge zangeres in deze rol prefereert boven het "zingen met het hoofd " van Schwarzkopf (zie ook: 'RS: een fascinatie toegelicht').






















Margit Schramm is in 'Schwarzwaldmädel' als Malwine von Hainau de volmaakte tegenhanger van Bärbele. Zij is van adel, maar niet van de zielenadel en is verre van maagdelijk-kuis. Malwine zoemt als een bij - of beter wesp - om en in het hoofd van verschillende mannen, kan de liefde of precieser haar koketterie nooit en te nimmer als "tragisch" beleven.
Het opera-achtige duet met Hans (Rudolf Schock) in de eerste finale is dan ook beslist geen optreden van Schramm & Schock als "droompaar van de operette'.


 















Als Hans toont Rudolf Schock zich een geëngageerd, maar ook gediciplineerd zanger binnen een voortreffelijk operette-ensemble. Eén keer springen hij én Schramm er heftig uit, de nodige rillingen naar de rug jagend. Dat beleef ik  als het botsende paar "Lockende Augen" aanheft.

Aan de soubrette Ursula Schirrmacher (geb. 1925) en de tenor buffo Karl-Ernst Mercker (geb. 1933) heb ik in 'RS zingt Adam' en 'RS singt Bizet' lovende woorden gewijd. Ze zongen meestal op het 2e plan, maar wisten daar regelmatig de aandacht te trekken.
In 'Schwarzwaldmädel' doet Ursula Schirrmacher als dochter van de 'Ochsenwirt' het weinige, wat ze te zingen heeft, prima.

Karl-Ernst Mercker















Karl-Ernst Mercker zingt met zijn flexibele tenor dit keer een hoofdrol als Richard en hij doet dat zo viriel, dat ik voor Malwine vrees, dat zij aan hem in hun huwelijk wel eens een zware dobber zou kunnen hebben. Mijn verwachting is daarom: eind goed, al goed!

***************

Georg Jarno (1868 - 1920)
(Geboren als György Cohner in Boedapest)

Georg Jarno




 
















Georg Jarno volgde - tegen de zin van zijn ouders - een dirigentenopleiding.
Dirigeerde in o.a. Breslau en Hamburg.
Maakte in 1895 een veelbelovende start als opera-componist met 'Die schwarze Kaschka'

Libretto 'Die Schwarze Kaschka'
G. Jarno/V. Blüthgen



















Kreeg echter  acht jaar later een diepe teleurstelling te verwerken, toen zijn literair geïnspireerde prestige-opera 'Der zerbrochene Krug' niet aansloeg.
Werd door broer Josef, theaterdirecteur in Wenen, tot een verhuizing naar de Oostenrijks-Hongaarse hoofdstad verleid. Daar kreeg Georg het bijzondere verzoek nu eens een operette te schrijven en wel voor schoonzusje 'Hansi' Niese, die zich op het toneel tot een buitengewoon goede actrice ontwikkelde en ook nog over een lichte, heldere sopraanstem beschikte.
Josef Jarno & Hansi Niese




 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Georg Jarno nam de uitdaging aan en in 1907 werd in Wenen zijn debuutoperette 'Die Försterchristel' opgevoerd.
Het succes was fenomenaal.
Bernard Grun ('Die leichte Muse'- Kulturgeschichte der Operette-1961) schrijft: "Die Niese lachte und weinte, sang und tanzte durch das Stück und verhalf ihm zum Erfolg".
'Die Försterchristel' werd gespeeld tot op Broadway in NewYork en driemaal verfilmd.
Drie jaar later wisten Georg Jarno en Hansi Niese wederom de harten van het publiek te veroveren met 'Das Musikantenmädel'. Daarna verflauwde Jarno's roem.
Georg Jarno leverde een relatief kleine, maar gedenkwaardige bijdrage aan de zilveren periode van de Weense operette, die door Franz Lehár's 'Lustige Witwe' was ingeleid (zie 'RS zingt Nico Dostal').

'Die Försterchristl'


 
















Over 'Die Försterchristl' wordt vandaag de dag mild geoordeeld, als men al de moeite neemt om te oordelen. In Duitsland en Oostenrijk speelt men het werk nog maar heel af en toe.

Georg Jarno houdt zijn 'Wiener Heimat'-operette, die in 1764 speelt, bewust nostalgisch. Maar de Hongaarse 'Puszta'-klanken wijzen vooruit naar EmmerichKálmán's zigeuneroperettes.
Een belangrijke rol ruimt Jarno in voor de gerespecteerde Rooms-Duitse keizer Joseph II (1741-1790), die 'verlicht' regeerde, de schone kunsten bevorderde en dientengevolge een warme band met Mozart onderhield.

Rooms-Duitse keizer Joseph ll


















In de fictieve handeling loopt Christl letterlijk tegen de in jagerskostuum gestoken keizer Joseph op, die het verkeerde bos is ingelopen. Een enkele samenvatting van de plot spreekt over de opbloeiende liefde van de "oude" keizer voor de jonge Christl. Die ouderdom klopt niet, omdat de keizer in 1764 23 jaar was. Die liefde is daarentegen wel mogelijk, want Joseph was op 22-jarige leeftijd al weduwnaar. In elk geval krijgt Christl later in de operette de keizer zo ver, dat hij gratie verleent aan haar minnaar, de wegens desertie gearresteerde en ter dood veroordeelde Franz Földessy.

Over de eerste finale (muziekvoorbeeld boven aan de bladzij)
Jarno's operatalent en -ambitie schemert door in de dramatisch effectieve scène in de eerste finale, waarin Franz cynisch lucht geeft aan het waarom van zijn arrestatie en wat voor hem het ernstige gevolg daarvan zal zijn:
Dertien jaar terug heeft Franz zijn luitenant en superieur neergeslagen, nadat deze zich vergrepen had aan zijn jongere zusje. Franz deserteert en steekt de zee over naar een ver land. Hij waagt het voor korte tijd terug te komen om
zijn ouders terug te zien, maar de ontmoeting met Christl maakt, dat hij langer blijft, waarna arrestatie volgt. Nu wacht hem de kogel.

Rudolf Schock zingt Georg Jarno


















Genoemde scène verlangt meer dan een doorsnee-operetteheld in huis heeft en kan daarom een reden zijn geweest, waarom Rudolf Schock fragmenten uit de 'Försterchristl' opnam:
Dwars tegen de sentimentaliteit in, gericht op een tekstinhoud, waarbij 'bel canto' niet aan de orde is. Schock's verbeten relaas klinkt mij passend rauw in de oren.
Het  was op 20 februari 1970 Schock's eerste officiële plaatopname na de bijna fatale hartaanval van 1969.
Ook is het zijn op één na laatste operette-opname met Margit Schramm.
De ervaren Werner Schmidt-Boelcke dirigeert.

Krijn de Lege 6.6.2016/10.12.2016

Keine Kommentare: