29.03.13

RUDOLF SCHOCK ZINGT BRUNO GRANICHSTAEDTEN (1879-1944)

HIGHLIGHTS uit 'DER ORLOW' (1925)


Vaststaand feit is: de Weense componist en orkestleider Bruno Granichstaedten (1879-1944) dirigeert in Trier nog in 1938 een voorstelling van zijn "entartete Jazz-Operette Der Orlow". Vanaf 1935 was de Duitstalige Bühne immers door de Nazis "judenfrei" gemaakt.

Een mogelijk feit is: Granichstaedten en zijn vriendin, de operettezangeres Rosalie Kaufmann zwemmen in de nacht na die voorstelling de Moezel over om de douane te ontlopen.

Een weer vaststaand feit is: op 3 oktober 1938 pakt de vreemdelingenpolitie hen in een Luxemburgs hotel op. Ze hebben maar één enkele koffer bij zich, waarin het allernoodzakelijkste en wat muziekmanuscripten.
Betty Fischer, de in de jaren twintig van de vorige eeuw veelgeprezen Nadja in Granichstaedten's 'Orlow', krijgt het voor elkaar, dat Granichstaedten en zijn vriendin voorlopig in Luxemburg mogen blijven. Een jaar later zorgt zij er - samen met Edith Piaf - voor, dat de twee vluchtelingen een inreisvergunning voor de USA krijgen. Op 3 februari 1940 arriveert het emigrantenpaar in
NewYork.

Bruno Granichstaedten 1879-1944

Het is ongelooflijk, dat Bruno Granichstaedten nog maar 10 jaar daarvoor als een vermaard operette-componist geldt.

In 1908 overrompelt zijn eerste operette 'Bub oder Mädel' het Weense publiek zo zeer, dat dit de aandacht trekt van Amerikaanse theaterproducenten, die het werk direct voor Broadway aankopen.
Arnold Schönberg (zie 'RS zingt Alban Berg)
instrumenteert Granichstaedten's vierde operette 'Majestät Mimi' (1911), die opmerkelijk populair wordt in Italië.
Nog meer succes oogst Granichstaedten met zijn zevende operette 'Auf Befehl der Kaiserin' (1915), die naadloos aansluit bij de Weense operette-traditie.

Ronduit sensationeel is in 1925 de ontvangst van zijn ideeënrijke en zeer originele operette 'Der Orlow'. Het aantal voorstellingen in het 'Theater an der Wien' overschrijdt de 400! Alleen Lehár's 'Lustige Wiwe' (1905), Fall's
'Rose von Stambul' (1916) en J. Strauß Jr's 'Zigeunerbaron' (1885) hielden het langer vol.

'Der Orlow' slaat een brug van de (zilveren) Weense operette naar populaire Noord- en Zuid-Amerikaanse muziekvormen. Tegelijk doorbreekt 'Der Orlow' als eerste operette de deels gescheiden ontwikkeling van de "zoetvloeiende" Weense en de "brutaal-charmante" Berlijnse operette (zie 'RS zingt Nico Dostal'). De 'Berlijnse' Eduard Künneke én de 'Weense' Emmerich Kálmán zouden in de jaren, die volgden, door Granichstaedten en zijn 'Orlow' danig beïnvloed worden en Paul Abraham, die zich na 1930 als een even belangwekkende vernieuwer van de Duitstalige operette ontpopte, deed dat in het spoor van Bruno Granichstaedten.

Bruno Granichstaedten kwam uit een artistiek milieu. De alom bewonderde "Volksschauspieler" Alexander Girardi (zie: 'RS zingt Edmund Eysler') was zijn peetvader en muziekonderwijs ontving hij van componisten als Anton Bruckner en Hugo Wolf. Zijn loopbaan ontwikkelde zich snel en veelzijdig: enerzijds als repetitor en dirigent aan de 'Hofoper' van München en anderzijds als componist en tekstdichter van cabareteske chansons. Die liedjes vielen zeer in de smaak bij het publiek, maar toen hij - samen met de toneelschrijver Frank Wedekind (zie 'RS zingt Alban Berg') - een maatschappijkritisch cabaret oprichtte ('Die elf Scharfrichter'), verspeelde hij à la minute zijn betrekking aan de 'Hofoper'.
www.denstoredanske.dk
Granichsteadten keerde de ernstige muze de rug toe en richtte zich vanaf dat moment vrijwel geheel en al op het schrijven van operettes.

In 1930
- op het hoogtepunt van zijn roem - levert Granichstaedten een geslaagde chanson-bijdrage aan Benatzky's revue-operette 'Im weißen Rössl' (zie 'RS zingt Ralph Benatzky').
Voor de niet geheel bevredigende Eurodisc-opname van 1970 met o.a. Rudolf Schock zingt Peter Alexander dít lied ('Zuschau'n kann i net') in elk geval op indrukwekkende wijze.

In 1932
heeft ook de bioscoopfilm naar 'Der Orlow' (titel: 'Der Diamant des Zaren') veel succes.
De muziek daarvan wordt vanzelfsprekend door Bruno Granichstaedten zélf aan het filmdraaiboek aangepast.   

Na 1932
gaat het met de Joodse componist tengevolge van de politieke ontwikkelingen bergafwaarts.
Granichstaedten blijft actief, componeert moedig verder, maar er is nog weinig vraag naar zijn werk. Twijfel aan eigen kunnen bekruipt hem, depressies volgen.
Na zijn emigratie naar de USA probeert hij in NewYork als barpianist vanuit kleine cabaret-zaaltjes nog een tweede artistieke carrière op te bouwen.
Sporadisch schrijven hij (en ooit bejubelde emigranten als Emmerich Kálmán en Oscar Straus) muziek voor een radiozender. Maar - evenals bij Paul Abraham en Ralph Benatzky (zie: 'RS zingt Paul Abraham' en 'RS zingt Ralph Benatzky') - komt er niets meer echt van de grond.

Bruno Granichstaedten,
 twee dagen voor zijn overlijden
(Foto: Museennet/Wenen)














Een laatste vaststaand feit is dan ook, dat Bruno Granichstaedten op 25 mei 1944 arm en vergeten sterft. Bij de begrafenis zijn er geen vroegere collega's aanwezig. Op één na: de Hongaars-Oostenrijkse componist Emmerich Kálmán.
Bruno Granichstaedten's wens in Wenen begraven te worden, vindt geen vervulling. 
NB: bij de beschrijving van Granichstaedten's leven waren teksten van Stefan Frey (2008/2013-www.lexm.uni-Hamburg.de) en Guy Wagner ('Kulturissimo'-Accent aigu) mij behulpzaam - KdL.

'Der Orlow'
gaat op 3 april 1925 te Wenen in première met o.a. Betty Fischer en Hans Moser. Het tekstboek is van niemand minder dan Ernst Marischka (1893-1963), de latere, voortreffelijke filmregisseur (zie ook 'RS zingt Berté/Schubert' en 'RS zingt Charles Gounod').
Bruno Granichstaedten, Betty Fischer en
Ernst Marischka
(foto: Museennet/Wenen)


















De "van Amerikaanse dansritmes doordrenkte jazz-operette" (Kevin Clarke)  speelt zich in de (toenmalige) nieuwe tijd af in een Amerikaanse autofabriek, een ondernemerswoning en een theater in NewYork en opent met een voor 1925 nogal scandaleuze dans en het geraas van machines.
 Amerikaanse Jazz Bands als die
van 'Ma' Gertrude Rainey (1925)
 inspireerden Granichstaedten
(Foto: JP Jazz Archive/Redferns)












In de gevarieerde partituur wordt plaats ingeruimd voor een jazzband.
Nadja zingt een blues en Alex & Nadja's 'Saxophon'- duet klinkt op de muziek van een Argentijnse tango. Het 'Zigarettenlied' is een onvervalst cabaretlied, maar Nadja's opkomst steunt dan wel weer op een pakkende, maar traditioneel Weense driekwartsmaat.
De plot was in 1925 actueel: Noord-Amerika oftewel "De nieuwe wereld" als schouwtoneel voor het lot van door de revolutie verstrooide Russische emigranten.
Granichstaedten kon onmogelijk vermoeden, dat hij 15 jaar later zelf ook een emigrant zou zijn.   
Russische emigranten in de USA
(foto: Ryandito's Blog)


1e akte:
Temidden van machines werkt de arbeider Alex Doroschinsky, die in werkelijkheid de voor de Russische revolutie gevluchte Alexandrowitsch, broer van de tsaar, is.
Buick automobile factory in USA
(foto: History-Blog of Gerry Godin)















Alex doet zijn uiterste best niet op te vallen en beheerst zijn spanningen met het "zoete gif", dat nicotine heet ('Dann nehm' ich meine kleine Zigarette"). De Russische danseres Nadja Nadjakowska zoekt in de fabriek contact met haar landgenoot, van wie ze niet weet, dat hij tot de tsarenfamilie behoort. Alex wordt verliefd op Nadja. Eén van de eigenaren van de fabriek (John Walsh) is jaloers en geeft mede-eigenaar Jolly Jefferson opdracht Alex te ontslaan. Deze negeert dat, omdat hij in Alex de vorst Alexandrowitsch herkent, met wie hij ooit bevriend was. Alex bezit niets meer behalve een legendarische diamant: de 'Orlow'. Hij verzoekt Jefferson die voor hem te verkopen om een door hem beoogd huwelijk met Nadja te kunnen betalen.

2. akte:


Orlow-Diamant
(Foto: Diamant-Kontor
Odila Bender)

John Walsh organiseert in zijn woning een tuinfeest speciaal voor Nadja. Hij nodigt ook Alex uit met de bedoeling om de 'ongemanierde arbeider' voor schut te zetten. Alex presenteert zich echter tot verbijstering van Walsh (en Nadja) in generaalsuniform als de galante man van de wereld, die hij in werkelijkheid is. Walsh (kennelijk weet hij, dat Jefferson voor iemand de Orlow moet verkopen) werpt zich nu openlijk op als koper van de diamant. Daarmee hoopt hij Nadja voor zich te winnen. Nu is het de beurt aan Alex om verbijsterd te zijn: hij verzet zich fel en zegt, dat hij de Orlow heeft en dat die van hem is. De rel is nu compleet. Niemand gelooft Alex. Ook Nadja niet. Ze noemt hem een oplichter en een dief. Tenslotte is het de op stel en sprong gewaarschuwde politie, die met behulp van een Russische tolk de waarheid vindt: Alex is geen arbeider, maar grootvorst Alexandrowitsch. Nadja probeert nederig haar excuses aan te bieden, maar de diep beledigde Alex gooit haar de Orlow voor de voeten en beent woedend weg.

3. akte:
Nadja danst in het Alhambra-theater. Haar gedachten zijn nog altijd bij Alex.
Alex wil Nadja nog één keer zien, voordat hij naar Londen vetrekt om een nieuw leven te beginnen.
Alhambra Theatre Harlem
(foto van de site Harlem World)














Nadja ontdekt hem in het publiek tijdens haar optreden. Het blijkt, dat zij de Orlow altijd op zich draagt (tenminste zo begrijp ik het - KdL). Nadja doet alsof ze onwel wordt en onder het vallen werpt zij de Orlow van zich af.  Alex snelt na deze symboliek het toneel op, waarna de operette een standaard happy end krijgt.

Rudolf Schock & Erika Köth zingen Bruno Granichstaedten
 Franz Marszalek 1900-1975
(foto via 'community avro.nl')


















Franz Marszalek dirigeert in 1957 Erika Köth, Rudolf Schock en het 'Kölner Rundfunkorchester' in enkele hoogtepunten uit Granichstaedten's operette 'Der Orlow'.
(NB.: Over de enorme verdiensten van Franz Marszalek voor de operette en in het bijzonder voor het vastleggen van muziektheater, dat ten onrechte in de vergetelheid dreigde te raken, schreef ik in 'RS zingt Leo Fall').

Het is denkbaar, dat Marszalek voor de Westdeutsche Rundfunk (WDR) een complete opname van de operette maakte. Op internet stuit ik namelijk op nog een 'Orlow'-fragment met het Keuls omroeporkest onder Marszalek. Het gaat om een duetje van Jolly Jefferson (zie boven) en een 'kantoorbediende van de autofabriek' Dolly Marbanks, gezongen door resp. Julius Katona en Franzi Milrath. Als opnamedatum wordt weliswaar 1949 genoemd, maar in de informatie bij onlangs uitgegeven fragmenten uit 'Der Orlow' van 1957 duiken de namen van Milrath en Katona ook op. Maar alleen de namen, want hun stemmen zijn niet te horen.

Hoe het ook zij; de WDR zond in de jaren vijftig van de vorige eeuw de Marszalek-opnamen uit de 'Orlow' herhaaldelijk uit en enkele Schock-liefhebbers legden ze op de band vast. 
Zo'n 10 jaar geleden kreeg ik een kopie van beperkte geluidskwaliteit cadeau en het bericht, dat de WDR de moederband zou hebben gewist. In 2009 werd ik echter verrast door een Duitse (of Oostenrijkse?) radio-uitzending naar aanleiding van het feit, dat Bruno Granichstaedten 130 jaar geleden was geboren. De presentator gaf een interessante analyse van 'Der Orlow' "als allereerste jazzoperette" en illustreerde dat met muziekfragmenten uit de Marszalek-opname met Köth en Schock.
Op 13 november 2011 verzorgde WDR 4 een speciale uitzending t.g.v. de 25ste sterfdag van Rudolf Schock. Ook daarin werd aandacht gegeven aan Granichstaedten's 'Orlow' en zong Schock in 2 fragmenten.













Rond 2011 verschenen op het label 'Membran/Documents' nog eens drie fragmenten, die ook een plaatsje vonden in een latere, spotgoedkope, maar muziekhistorisch duurzame 10CD-set van Membran/Documents met veel bijzondere opnamen uit bekende en onbekende operettes (naam van de set: 'Raritäten', bestelnr. LC 12281 en onder de solisten, behalve Schock en Köth,: Schwarzkopf, Hallstein, Wunderlich, Rothenberger, Kollo, Prey, Anders, Ridderbusch, Donath, Streich, Holm enz.)

Het 'Hamburger Archiv für Gesangskunst' tenslotte bracht in 2012 een CD uit met fragmenten uit Fritz Ihlau's 'Das Zauberschloß', Eduard Künneke's 'Traumland' én Bruno Granichstaedten's 'Der Orlow'. Het bestelnummer is 30193.













Op deze CD staan de meeste tot nu toe gesignaleerde
muziekfragmenten. Alleen het stekelige chanson 'Wandere, mein Herzchen, wandere' van Alex ontbreekt helaas (zat wel in de WDR 4-uitzending van 13.11.2011).
Ook is weggelaten een instrumentaal duel tussen symfonie-orkest en jazzband.
Dat is extra jammer, omdat dit duel het breukvlak tussen het oude en nieuwe, de traditie en het moderne treffend vorm geeft. Gelukkig kwam het wel voor in de uitzending van 2009, zodat ik het aan deze highlights op YouTube kon toevoegen.

De na een halve eeuw weer beschikbare 'Orlow'- scènes en de uitvoering daarvan
De geluidskwaliteit van de opnamen is natuurlijk mono, maar goed. De solisten zingen prominent op de voorgrond, en het orkest blijft - zoals in opnamen vroeger vaak gebruikelijk - wat op de achtergrond. Maar het is uitstekend te horen, dat de grote operette-dirigent Franz Marszalek en zijn orkestleden Granichstaedten's muziek virtuoos uitvoeren met een maximum aan humor, beeldend vermogen en heel veel speelse details.

Ten tijde van de 'Orlow'- opname excelleerden de jonge sopraan Erika Köth (zie ook 'RS zingt Gaetano Donizetti-2') en de door de wol geverfde Rudolf Schock in exquise Lehár-opnamen voor Electrola (nu EMI): 'Das Land des Lächelns', 'Der Zarewitsch', 'Friederike' (zie Electrola- platenhoes) en 'Der Graf von Luxemburg'.

















Ze zongen individueel en samen in opera-produkties van de omroepen en Electrola, in opera- en operetteconcerten en tijdens de Salzburger Festspiele als Constanze en Belmonte in Mozart's 'Entführung aus dem Serail':

















Ooit was ik verbaasd over de koppeling van beide zangers aan een onbekende en "eigenaardige" operette als 'Der Orlow'. Intussen kijk ik daar anders tegenaan. Ik ben gelukkig met deze ongewone opnamen, die aantonen, hoe onbevangen een Erika Köth en een Rudolf Schock een artistiek ommetje durfden te maken, toen het operapubliek, de recensenten, de media, maar ook hun vereerders hen al lang op een voorspelbaar repertoire hadden vastgepind.

Erika Köth is briljant in de wals 'Einmal kommt die Zeit, wo man Dummheiten macht' en ik kom superlatieven te kort voor haar kristalheldere uitvoering van de blues 'Für dich, mein Schatz, hab' ich mich schön gemacht'. Je kunt horen, dat Erika Köth ooit met het zingen van jazz haar zangstudie heeft kunnen bekostigen.

Rudolf Schock zingt 'Dann nehm' ich meine kleine Zigarette'    verleidelijk lokkend en het orkest omspeelt de tekst met kringelende wolkjes sigarettenrook, die een melancholieke Alex peinzend voor zich heen blaast.

In Schock's mooi mokkende chanson 'Wandere, mein Herzchen, wandere' filosofeert Alex verongelijkt over het 'oppervlakkige wezen van de vrouw': alles en iedereen komt voor haar op de eerste plaats, dan een tijd niks en pas helemaal aan het eind kom jij. Mis niet een speelse uitschieter van het orkest in het midden van het chanson: de eerste tonen van Lehár's 'Hab' ein blaues Himmelbett' als ironisch kommentaar op Alex' citaat uit dat lied.

Foto: Horst Maack, Berlin/foto-archief Sony-Eurodisc




















Van het 'Balalaika'- en het 'Zottelbär'- duet heb ik alleen de mooi weemoedige intro's aan deze highlights toegevoegd.  
Voor het 'Saxophon'- duet gaat het stug volhoudende, traditionele symfonie-orkest kansloos onder in de moderne klanken van de jazzband:
'O, Saxophon-Spiel, my Jazzband, spiel' is een waar hoogtepunt. Bezoeker Uwe Aisenpreis van het Oostenrijkse 'Tamino-Klassikforum' kwalificeert deze tango als een "echte parel" en prijst de "wonderbaarlijke harmoniek", die "wars van elke routine" is. Ik sluit mij daar graag bij aan.

Krijn de Lege, 24.8.2014 / 2.3.2023

Keine Kommentare: