N E W , N E U , N I E U W :
Guiseppe VERDI:
Great moments from 'RIGOLETTO' :
PART 2:
PART 1:
E n g l i s h :
Rudolf Schock's singing career comes to a virtual standstill due to the war. Precious years are lost. Only when he has passed his thirties, a restart takes place in Hanover and Berlin (1946). Walter Legge, Electrola record producer and husband of Elisabeth Schwarzkopf signs him. Covent Garden Opera brings him to London. He sings in Salzburg, Vienna and in Australia. In 1950 an American TV company approaches him to start recording opera fragments for television. The plan is also to show those fragments between news reports and short films in Berlin cinemas. Thus, in 1950, Rudolf Schock - accompanied by a 'Berlin Film Symphony Orchestra' - recorded opera arias and duets in Italian. In his London years, the singer has mastered an authentic Italian 'bel canto' astonishingly quickly (compare the duets recorded a few months earlier and worldwide acclaimed with Joan Hammond from 'L'Amico Fritz' and 'André Chenier'). That bel canto can be heard in Schock's Berlin/American recordings and has never sounded so convincing from a German-speaking throat. And Schock does even more: he succeeds in convincingly transferring his bel canto to his renditions of Italian arias sung in German. I would like to copy a piece of text from very well-known and respected music critic PAUL KORENHOF from the Netherlands:
“… A splendid example of the singing art of Rudolf Schock can be heard in a 1950 Rigoletto, flawlessly led by Ferenc Fricsay (another great figure!). The carelessness of the Duke's opening solo, 'Freundlich blick ich' ('Questa o quella'), is exemplary, and the almost magical 'semitones' with which Schock starts his aria 'Ich seh' heiβe Zähren' ('Parmi veder le lagrime' ) are a singing lesson in themselves.
But the great miracle comes with the "trite, sung to death" 'O wie so trügerisch' ('La donna è mobile'). Is it Schock itself? Is it the coercive hand of Fricsay? Who will say. But rarely, if ever, did I hear so clearly that this was a simple song, sung only to seduce Maddalena. Not because of a lavishly macho indictment against all women, with which the duke in fact also turns against Maddalena - let alone that this Pavarotti-esque aria should be blared at full throttle.
D e u t s c h :
.jpg) |
| Rudolf Schock als Herzog von Mantua 1 |
Die Gesangskarriere von Rudolf Schock kommt kriegsbedingt praktisch zum Erliegen. Wertvolle Jahre gehen verloren. Erst als er über dreissig ist, erfolgt ein Neustart in Hannover und Berlin (1946). Walter Legge, Plattenproduzent von Electrola und Ehemann von Elisabeth Schwarzkopf nimmt ihn unter Vertrag. Die Covent Garden Opera bringt ihn nach London. Er singt in Salzburg, Wien und in Australien. 1950 tritt eine amerikanische Fernsehgesellschaft an ihn heran, um mit der Aufnahme von Opernfragmenten für das Fernsehen zu beginnen. Geplant ist, diese Fragmente auch zwischen Nachrichten und Kurzfilmen in Berliner Kinos zu zeigen. So nahm Rudolf Schock 1950 – begleitet von einem „Berliner Filmsymphonieorchester“ – Opernarien und Duette in italienischer Sprache auf. In seinen Londoner Jahren hat der Sänger erstaunlich schnell einen authentischen italienischen „bel canto“ gemeistert (vergleiche die wenige Monate zuvor aufgenommenen und weltweit gefeierten Duette mit Joan Hammond aus „L'Amico Fritz“ und „André Chenier“). Dieser Belcanto ist in Schocks Berlin/Amerikanischen Aufnahmen zu hören und klang noch nie so überzeugend aus deutschsprachiger Kehle. Und Schock tut noch mehr: Ihm gelingt es, seinen Belcanto überzeugend auf seine deutsch gesungenen Interpretationen italienischer Arien zu übertragen. Ich möchte gerne aus einem Text des sehr bekannten und angesehenen Musikkritikers PAUL KORENHOF aus den Niederlanden kopieren:
„… Ein hervorragendes Beispiel der Gesangskunst von Rudolf Schock ist in einem Rigoletto von 1950 zu hören, der von Ferenc Fricsay tadellos geführt wird (eine weitere großartige Figur!). Beispielhaft ist die Sorglosigkeit des Eröffnungssolos „Freundlich blick ich“ („Questa o quella“) des Herzogs und die fast magischen „Halbtöne“, mit denen Schock seine Arie „Ich seh' heiβe Zähren“ („Parmi veder le lagrime“) beginnt sind eine Gesangsstunde für sich.
Doch das große Wunder kommt mit dem "banalen, zu Tode gesungenen" „O wie so trügerisch“ („La donna è mobile“). Ist es Schock selbst? Ist es die Zwangshand von Fricsay? Wer wird sagen. Aber selten, wenn überhaupt, hörte ich so deutlich, dass dies ein einfaches Lied war, das nur gesungen wurde, um Maddalena zu verführen. Nicht wegen einer üppigen Macho-Anklage gegen alle Frauen, mit der sich der Herzog eigentlich auch gegen Maddalena wendet – geschweige denn, dass er diese Pavarotti-artige Arie mit Vollgas schmettern sollte.
N e d e r l a n d s :
 |
| Rudolf Schock als Herzog von Mantua 2 |
Rudolf Schock’s zangcarrière komt door de oorlog vrijwel tot stilstand. Kostbare jaren gaan verloren. Pas als hij de dertig is gepasseerd, vindt een herstart plaats in Hannover en Berlijn (1946). Walter Legge, Electrola-platenproducent en echtgenoot van Elisabeth Schwarzkopf contracteert hem. De Covent Garden Opera haalt hem naar Londen. Hij zingt in Salzburg, Wenen en in Australië. In 1950 benadert een Amerikaanse tv-maatschappij hem om voor de televisie operafragmenten te gaan opnemen. Ook is het plan die fragmenten tussen nieuwsjournaals en korte films door in de Berlijnse bioscopen te vertonen. Zo ontstaan nog in 1950 van Rudolf Schock – begeleid door een ‘Berlin Film Symphony Orchestra’- opnamen in het Italiaans van opera-aria’s en duetten. In zijn Londense jaren heeft de zanger zich verbluffend snel een authentiek Italiaans ‘bel canto’ eigen gemaakt (Vergelijk de enkele maanden eerder opgenomen én wereldwijd geprezen duetten met Joan Hammond uit ‘L’Amico Fritz’ en ‘André Chenier’). Dat belcanto is te horen in Schock’s Berlijn/Amerikaanse-opnamen en zal nog nooit zo overtuigend uit een Duitstalige keel hebben geklonken. En Schock doet nog meer: hij slaagt erin zijn belcanto overtuigend over te brengen op zijn in het Duits gezongen vertolkingen van Italiaanse aria’s. Graag neem ik een stukje tekst over van hier in Nederland zeer bekende en gerespecteerde muziekcriticus PAUL KORENHOF:
“…
Een schitterend voorbeeld van de zangkunst van Rudolf Schock horen we in
een Rigoletto uit 1950, feilloos geleid door Ferenc Fricsay
(nog zo'n grootheid!). De zorgeloosheid van de openingssolo van de hertog: 'Freundlich blick ich' ('Questa o quella'), is exemplarisch en de bijna
magische 'halve tonen' waarmee Schock de aria 'Ich seh' heiβe Zähren' ('Parmi veder
le lagrime') inzet, vormen een zangles op zich.
Maar
het grote wonder komt bij het "afgezaagde, doodgezongen" 'O wie so trügerisch'
('La donna è mobile'). Is het Schock zelf? Is het de dwingende hand van
Fricsay? Wie zal het zeggen. Maar zelden of nooit hoorde ik zo duidelijk dat
het hier ging om een simpel liedje, dat alleen gezongen werd om Maddalena te
verleiden. Niet om een uitsloverige macho-aanklacht tegen alle vrouwen, waarmee
de hertog zich in feite ook tegen Maddalena keert - laat staan dat deze aria
Pavarotti-achtig uit volle borst naar het schellinkje geschald moet worden.
Krijn de Lege,
30.9.2022 / 2.10.2022/26.05.2025/6.6.2025
.jpg)