
Maar ik begin met de volgende aanbeveling: Leest u eerst de inleiding tot 'Rudolf Schock zingt Nico Dostal'! Daarna weet u precies, waar u de Weense operette-componist Edmund Eysler in de operette-historie moet inpassen:
De eerste grote - 'GOUDEN' - periode van de Weense operette loopt af met Richard Heuberger's 'Opernball' (1898) en Carl Ziehrer's 'Landstreicher' (1899).
Maar dan gaat eind 1902 Franz Lehár's 'Rastelbinder' met opmerkelijk succes in premi

In 1905 is Lehár's 'Lustige Witwe' rijp voor de Bühne. Na enige hapering is vooral zij het, die het definitieve begin van de tweede grote - 'ZILVEREN' - periode van de Weense operette markeert. Samen met Lehár en Eysler zijn het in het bijzonder de creatieve componisten Leo Fall (1873-1925), Oscar Straus (1870-1954), Oskar Nedbal (1874-1930) en Emmerich Kálmán (1882-1953), die met hun operettes de kwaliteit van het werk van hun 'gouden' voorgangers naar de kroon steken.

links: Oscar Straus
midden: Franz Lehár
rechts: Leo Fall
(foto: Archief Bernard Grun)
Edmund Eysler (1874-1949) (niet te verwarren met Kurt Weill's kunstbroeder, de 'proletarische Bühnen- und Filmkomponist' Hanns Eisler)
Vader Eisler (ja, met i en niet met y) is een geslaagd zakenman, maar naar zijn gezin toe te afstandelijk. Zijn Hongaarse vrouw is daarentegen een liefdevolle moeder en artistiek begaafd. Zoals te verwachten valt, voelt de jonge Edmund zich sterk tot haar aangetrokken.

In 1881 gaat Edmund's vader failliet. Het gezin is gedwongen alle bezittingen te verkopen, maar Edmund's moeder weet de piano te redden. Als Edmund 15 jaar is, ontmoet hij de één jaar oudere Leo Fall (zie foto), en samen spelen ze pianoduetten, maken zij deel uit van strijkkwartetten en bezoeken zij het conservatorium.
Ruim tien jaar later schrijft Edmund Eisler de opera 'Der Hexenspiegel', waarin echter geen enkele theaterdirecteur wil kijken. Muziek daaruit gebruikt hij daarna in zijn eerste grote operette: 'Bruder Straubinger'. In het seizoen 1902/1903 wordt 'Bruder

In de daarop volgende decennia componeert Eysler nog eens zo'n 60 operettes. Hij leeft er opgewekt en achteloos op los, legt het accent op 'Wein, Weib und Gesang', en is dol op paarden. In het midden van de jaren twintig raakt zijn geld op. Maar het geluk lacht hem al weer toe, als hij met dank aan een goed tekstboek nog eens ouderwets succes heeft met de typisch Weense volksoperette: 'Die gold'ne Meisterin' (1927). Na 1934 worden de operettes van de Joodse Edmund Eysler niet meer gespeeld en moet hij zich - geholpen en beschermd door vrienden - in Wenen verbergen. Kort na 1945 wordt Eysler in zijn componisteneer hersteld.
Het moet worden gezegd, dat vandaag de dag Eysler's muziek nog maar sporadisch wordt uitgevoerd. 'Die gold'ne Meisterin' blijft in Oostenrijk en in het bijzonder Wenen een zekere populariteit genieten en van zijn andere operettes zijn een aantal liederen letterlijk losgezongen. Ze zijn tot het genre van het 'Wiener Volkslied' gaan

Rudolf Schock zingt Edmund Eysler
Naast fragmenten uit 'Die gold'ne Meisterin', 'Bruder Straubinger, en 'Der lachende Ehemann' in Weense bezetting met o.a. Gerda Schreyer en Waldemar Kmentt zijn het vanzelfsprekend de in de Weense 'Volksliederschatz' opgegane Eysler-'levensliederen', die op LP en CD zijn te vinden. Ik hoorde Richard Tauber verleidelijk in 'Fein, fein schmeckt uns der Wein', Waldemar Kmentt zoetgevooisd in 'Küssen ist keine Sünd', Erich Kunz in het 'Mutterllied', dat van hem in Weens dialect en met 'Schrammel'-begeleiding een roerende vertolking krijgt.
Rudolf Schock neemt op 20 februari 1969 met de Berliner Symphoniker o.l.v. Robert Stolz 'Fein, fein schmeckt uns der Wein, und auch die Liebe' op (LP 'Gruss an W

In April 1977 zingt hij met het zelfde orkest, maar nu onder Fried Walter, 'Küssen ist keine Sünd mit einem schönen Kind' uit 'Bruder Straubinger' (Eurodisc LP Quadro SQ 28 709 IU).
De figuur 'Bruder Straubinger' duikt rond 1820 op in een lied uit het Beierse stadje Straubing en de maker is student-arts en gelegenheidsdichter Carl Theodor Müller. Het lied heet: 'Gott grüss dich, Bruder Straubinger' en die groet is gericht aan een rondtrekkende handwerksgezel ('Wandergesell'), die later tot titelheld wordt gebombardeerd van Eysler's nieuwe operette. Wat de handeling van 'Bruder Straubinger' betreft, beperk ik mij tot de context van het lied 'Küssen ist keine Sünd'. Straubinger keert - op zoek naar werk - terug naar de st


Rudolf Schock's uitvoering uit 1977 lijkt het lied 'Küssen ist keine Sünd' weer terug te plaatsen in zijn oorspronkelijke operette-omgeving: Schock benadrukt met een wat ouder aandoende stem de tekstinhoud en maakt de scene (want dat is het eigenlijk) begrijpelijk als het dramatische hoogtepunt van Eysler's operette. De 'Breitklang' van de quadrophonie-opname versterkt die indruk (quadrophonie werd toegepast in de late jaren zeventig en ingehaald door de digitale revolutie). Pas in het wel heel gevoelige 3e en laatste couplet, waarin Straubinger zijn omhelzingen uitsluitend nog voor een kleinkind reserveert, treedt het 'volkslied' op de voorgrond.
'Fein, fein schmeckt uns der Wein' brengt Rudolf Schock geheel en al als volkslied en met evenveel verleiding als Richard Tauber. Het lied over de wijn, die - in tegenstelling tot de liefde - ook nog verwarmt, als het lichaam "ouder, een beetje kouder wordt", staat op de hierboven genoemde LP 'Gruss an Wien' uit 1969. Rudolf Schock zingt en Robert Stolz begeleidt - naast Eyslers hommage aan de wijn - liederen van Arnold, Benatzky (zie ook: 'RS zingt Benatzky'), Kreuder, Sieczynski, Stolz, Strecker en Ziehrer. Deze Weense liederen zijn dringend toe aan reïncarnatie op CD (Sony/Eurodisc, attentie alstublieft!): Schock en Stolz zijn in topvorm en de opnamen zijn van een intitimiteit, die bij de hartverwarmende liederen past.
Edmund Eysler in 2010 en Leo Fall in 2011!

Ik wens de lezeressen en lezers van mijn blog gezegende kerstdagen toe en een gezond nieuwjaar. In februari 2011 hoop ik de tekst 'Rudolf Schock zingt Leo Fall' te publiceren. Franz Lehár, Oscar Straus én Leo Fall worden - later gevolgd door Emmerich Kálmán - beschouwd als de belangrijkste vertegenwoordigers van de zilveren Weense operette.
Krijn de Lege, 5 december 2010
Keine Kommentare:
Kommentar veröffentlichen