08.03.09

RUDOLF SCHOCK ZINGT GEORGES BIZET

Rudolf Schock zingt Georges Bizet
Fragm. uit CARMEN 1951 onder Ferenc Fricsay

Er bestaan ACHT Schock-opnamen van de BLOEMENARIA ('La fleur, que tu m'avais jetée'/'Hier an dem Herzen treu geborgen') uit de 2e acte van Bizet's opera 'CARMEN'. Die zijn vrijwel allemaal op CD/YouTube te horen. De gehele opera 'Carmen' is met Rudolf Schock in de rol van Don José TWEEMAAL COMPLEET en TWEEMAAL FRAGMENTARISCH opgenomen. Ook die opnamen staan op CD/youTube.
Van Schock bestaan er verder opnamen van twee fragmenten uit 'LES PÊCHEURS DE PERLES (De Parelvissers)': het beroemde duet (met de bariton Josef Metternich) en driemaal de romance uit de 1e acte.
Verder is de operazanger driemaal te horen in een 'AGNUS DEI', waarvan de muziek weliswaar van Georges Bizet is, maar de tekst - voor kerkelijk gebruik - na diens dood is toegevoegd.

















GEORGES BIZET (1838-1875)
Tijdens een relatief kort leven breekt Georges Bizet artistiek niet echt door. Men ziet hem als 'veelbelovend', maar de 'successen' zijn bescheiden. Zijn opera 'De Parelvissers' (Parijs,1863) slaat niet aan en moet 30 jaar lang wachten op heruitvoering in Parijs en dat gebeurt alleen, omdat 'Carmen' dan een wereldsucces is geworden.
Pas in de loop van de laatste drie maanden van zijn leven wordt Bizet toch nog alom bekend: Op 3 maart 1875 gaat 'Carmen' in de 'Opéra Comique' te Parijs in premiere. De opera wordt gemengd ontvangen: een deel van het publiek ergert zich aan de 'Wagneriaanse (?) grofheid van het onderwerp', de 'ordinairheid van de titelheldin' en de 'breuk met de waardevolle traditie van de Opéra comique', maar een ander deel vindt de opera geweldig. Dit enthousiasme groeit met elke uitvoering. 'Carmen' wordt daarom niet (zoals ooit 'De Parelvissers') van het speelplan geschrapt en als Bizet op 3 juni 1875 overlijdt, is de Parijse Opera al toe aan de 23e voorstelling. Vierduizend mensen wonen Bizets begrafenis bij. Onder hen bevinden zich - en dat mag als overduidelijk statement gelden - de in de oude traditie groot geworden componisten Charles Gounod en Ambroise Thomas. Zij dragen samen met anderen Georges Bizet naar zijn laatste rustplaats.

Carmen een Opéra comique?
In mijn inleidingen bij 'RS zingt Adolphe Adam/Daniël Auber' schetste ik in vogelvlucht de ontwikkeling van Opera seria, via Opera buffa, naar de (Franse) Opéra comique, die gekenmerkt wordt door gesproken dialogen en een handeling, die van komisch naar romantisch verschuift. Bizet schrijft zijn 'Carmen' met gesproken dialogen in de traditie van de Opéra comique, maar inhoudelijk slaat hij een andere weg in. Het verhaal van Carmen en de aan haar verslaafde minnaar Don José is verre van komisch en ook geen - romantische - vlucht uit de werkelijkheid, maar juist een sprong voorwaarts de werkelijkheid ÍN. Dit 'realisme' (ital.: 'verismo') zou 15 jaar later model staan voor de tekstboeken van de misschien wel beroemdste, veristische opera's 'Cavalleria Rusticana' van Pietro Mascagni (1890) en 'I Pagliacci' van Ruggiero Leoncavallo (1892).
Nog in het zelfde jaar van de Franse premiere beleeft 'Carmen' in de Duitse vertaling van Julius Hopp haar eerste voorstelling in Wenen. Hier wordt het werk zonder voorbehoud toegejuicht en daarmee begint Carmens zegetocht, die nooit meer zou stoppen. De neiging bestaat de internationale victorie, die bij Wenen begon, toe te schrijven aan het feit, dat de gesproken dialogen vervangen waren door gezongen recitatieven. Of dat zo is, is de vraag. In elk geval maakte de opera in die nieuwe vorm een andere indruk: de recitatieven klonken verhevener en deden zelfs denken aan de grote, historische opera's van weleer. Mogelijk maakte zich daardoor - mede door de tragische inhoud - een Opera seria-achtig gevoel van de toehoorders meester. In latere tijden ontstond er overigens weer een stroming, die de gesproken dialogen van de Opéra comique in ere wilde herstellen. Het aardige is, dat de twee complete opnamen met Rudolf Schock een mooie gelegenheid bieden beide 'Carmen'-versies te vergelijken: de opname onder Eugen Jochum uit 1954 met gesproken dialogen en de opname onder Horst Stein uit 1961 met gezongen recitatieven!

De componist van de gezongen recitatieven: Ernest Guiraud (1837-1892)

Ernest Guiraud was met Bizet bevriend en deed na diens dood, wat Bizet zélf waarschijnlijk al enige tijd van plan was. Dit mag worden aangenomen, omdat Bizet voortdurend aan zijn composities bleef schaven. De één noemt zoiets onzekerheid, de ander een sterke hang naar perfectie. Guiraud schreef voor de opera 'CARMEN' de te zingen recitatieven en hij deed dat vakkundig. Zelfs de voorstanders van de gesproken dialogen konden het later niet over hun hart verkrijgen van zijn sfeervolle recitatief bij Micaëla's aria (3e acte) weer een gesproken monoloogje te maken. Verder vulde Guiraud de tamelijk korte 4e en laatste acte aan met ballet op muziek van Bizet uit de 'L'Arlésienne'-suite' en de opera 'La jolie Fille de Perth'.

Guiraud is ook de bedenker van 'Bizet's AGNUS DEI'. De muziek daarvan was eigenlijk het begindeel van het intermezzo uit Bizet's 'L'Arlésienne' (1872). 'L'Arlésienne' diende als muzikale context voor het gelijknamige toneelstuk van Alphonse Daudet. Guiraud veranderde het arrangement en voegde een Latijnse tekst toe.
In dit verband wijs ik op nóg een prestatie van Ernest Guiraud. Hij instrumenteerde de opera 'Les Contes d'Hoffman' van Jacques Offenbach,
waardoor hij één van de geniaalste voortbrengselen van het muziektheater voor het operatoneel geschikt maakte.

Over de inhoud van 'Carmen'


(Engelse houtsnede : Sammlung E. Leonhardt,
Dortmund)


Henri Meilhac en Ludovic Halévy (niet te verwarren met de componist Jacques François Halévy) schreven het libretto op basis van een 'Carmen'-novelle van de Franse schrijver Prosper Mérimée (1803-1870). Het verhaal viel op door psychologische diepgang en een realisme, dat veel stof deed opwaaien. In de novelle komen de figuren van de toreador Escamillo en van Micaëla niet voor, in het tekstboek van Meilhac & Halévy wel.
Vier personen staan in de opera centraal: Carmen, Don José, Micaëla en Escamillo. Carmen, het meisje uit de sigarettenfabriek, kan gezien worden als een 'theaterzusje' van 'Lulu' (zie 'RS zingt Alban Berg'). Ze oefent een enorme aantrekkingskracht uit op mannen en zondigt (onbewust) tegen elke vorm van de heersende moraal. Alleen haar eigen logica telt en dat is die van de onvoorwaardelijke liefde, die echter per definitie geen logica verdraagt. Die liefde is vluchtig en gevaarlijk. Carmen staat tussen twee mannen in: de smartelijk verliefde en onbetekenende sergeant Don José en de zelfverzekerde en gevierde toréador Escamillo. Don José staat op zijn beurt tussen twee vrouwen in: Carmen en de dappere, ongecompliceerde Micaëla, het meisje van het platteland, zijn geboortestreek. In de laatste acte velt Escamillo in de arena de stier en doodt Don José in 'zijn' arena het 'beest' Carmen.

Carmen: een Spaanse opera?
















Sevilla, de plaats des onheils, ligt in Spanje en stierengevechten zijn vooral een Spaans verschijnsel, maar Bizet's muziek is amper 'Spaans' te noemen. Het is zo'n beetje Spaanse buitenkant. Carmens verleidelijke 'Habanera' doet met de klank van castagnetten weliswaar folkloristisch aan, maar is niet meer dan een geslaagde upgrading van een salonmelodietje van tijdgenoot Sebastian de Yradier, van wie overigens - zonder Bizet - 'La Paloma' ook een evergreen werd.

De stemtypen van Carmen, Don José, Micaëla en Escamillo
De Nederlandse operakenner Leo Riemens heeft het allemaal uitgezocht: Bizet schreef de Carmen-rol voor een hoge mezzo-sopraan, de Don José-rol voor een 'typische demi-caractère tenor', de Escamillo-partij voor een 'basse-chantante' en de rol van Micaëla voor een lyrische sopraan. In de praktijk is Carmen ook door echte alten en echte sopranen gezongen, Escamillo ook door heldenbaritons en Don José door heldentenoren. Voor Carmen geldt, dat de zangeres zowel royale hoogte als diepte in haar stem moet hebben. De 'demi-caractère tenor', die Don José zingt, moet het 'accent van de heldentenor en de lyriek van een lichte tenor'(Riemens) kunnen combineren. Rudolf Schock legt in zijn biografie uit, dat hij de Don José-rol altijd graag heeft gezongen én gespeeld. Als toneelspeler voelde hij zich uitgedaagd, maar ook als zanger, want: '....deze rol vraagt eigenlijk om twee tenoren: een lyrische in het begin, een 'heldische' in de finale'. Rodney Milnes ('Opera on Record', Harper Colophon Books 1982) noemt als één van de kenmerken van de Bloemenaria 'de pianissimo bes' aan het eind van de voorlaatste zangregel: 'Et j' étais une chose à toi!' (Duits: 'Und ewig gehör' ich Dir an!'). Milnes is van mening, dat die regel teder gebracht moet worden en niet als 'furieuze beschuldiging', maar voegt daaraan toe, dat hij als muziekcriticus dan gauw uitgepraat zou zijn, omdat er maar weinig Don José-tenoren voor zo'n aanpak te porren en/of daartoe in staat waren. Hij troost zich met de gedachte, dat er voor de aria veel meer muzikaliteit komt kijken dan dit ene moment alleen.

Rudolf Schock als Don José live




















Rudolf Schock treedt als Don José tussen mei 1948 en mei 1968 veelvuldig op. Bij herhaling zingt en speelt hij de rol in de Weense Staatsopera (1952-1957) en in de Hamburgse Staatsopera(1948/1958). Verder is hij in de rol te zien in een groot aantal andere Duitse steden en in Oostenrijk en België. Dirigenten zijn o.a. Franz Konwitschny, Heinrich Hollreiser en Wolfgang Sawallisch; Carmens: Martha Mödl, Georgine von Milinkovic, Jean Madeira, Christa Ludwig, Kerstin Meyer en Grace Bumbry.

Foto RELIEF CR 1908















Een criticus merkt naar aanleiding van de Weense Carmen-premiere van november 1956 het volgende op: Jean Madeira is te veel 'made in Hollywood', de Escamillo-rol een mislukking, maar Rudolf Schock overtuigt 'in deze moeilijke tenorpartij': Hij is 'bijzonder goed in de lyrische gedeelten', brengt muzikale nuances intelligent tot uitdrukking en onderstreept dit alles nog eens door een 'natuurlijke roluitbeelding'. Het valt op, dat in deze uitvoering enkele kleinere rollen ('op uitstekende wijze') door vocale beroemdheden gezongen worden: Wilma Lipp zingt Frasquita, Erich Kunz en Peter Klein resp. de smokkelaars Dancairo en Remendado.

Op 21 december 1958 gaat in Hamburg een bijzondere 'Carmen' met Rudolf Schock in premiere, waarvan het bijzondere vooral zit in het feit, dat Wieland Wagner, kleinzoon van Richard Wagner, de voorstelling regisseert.

Wieland Wagner en Rudolf Schock
De Zweedse zangeres Kerstin Meyer zingt Carmen, Rudolf Schock Don José, Melitta Muszely Micaëla en de Amerikaanse zanger Richard Collett Escamillo. In de bijrollen bekende namen als: Gerhard Stolze, Kurt Marschner, Toni Blankenheim en Erna Maria Duske. Dirigent ist Wolfgang Sawallisch.

(Foto Peyer: K. Meyer/R. Schock)


Het Hamburger Abendblatt interviewt Wagner en bespreekt de premiere. Vooraf benadrukt de krant, dat een 'heidense Carmen ons wacht', dat Wieland Wagner niet bang is met het verleden te breken, dat Spanje en balletten geschrapt zijn en het decor abstracter en toch veelzeggender zal zijn. Uit de bespreking ná de premiere blijkt, dat Wieland Wagner gekozen heeft voor de oudste Carmen-versie met de gesproken dialogen. De criticus oordeelt, dat het werk met succes is opgepoetst, maar in Wagners regieopvatting toch wel een tamelijk 'verduitste' indruk maakt. Van de dirigent worden goede dingen gezegd, maar dat hij de flexibiliteit voor Bizet wel wat mist. Kerstin Meyer ('een prestatie van formaat!'), Rudolf Schock ('succes met de bloemenaria' en 'indrukwekkend in de finale') en Melitta Muszely ('niet sentimenteel') krijgen goede kritieken. Het artikel eindigt met de vaststelling, dat de nieuwe aanpak van de regie, de prestaties van de zangers, het effect van de toneelbeelden en niet in de laatste plaats Bizets muziek tot ovaties van het publiek leidde.

(Foto Peyer: v.l.n.r. Wagner/Muszely/Schock)

Wieland Wagner (1917-1966) had in de jaren voorafgaand aan de Hamburgse Carmen-regie veel opzien gebaard met zijn radicaal vernieuwde ensceneringen van de opera's van zijn grootvader ('Neubayreuth'): Grootse lichteffecten namen de plaats in van geschilderde decors, abstractie verdrong concreetheid en vorm stond alleen nog maar in dienst van inhoud. In de tweede helft van de jaren vijftig waagt Wieland Wagner zich aan opera's van Christoff Willibald von Gluck, Ludwig van Beethoven en (dus) Georges Bizet.
Na afloop van de Carmen-premiere in Hamburg biedt Wieland Wagner Rudolf Schock de rol van Walther von Stolzing aan in de 'Meistersinger von Nürnberg' van Richard Wagner.
Schock gaat - na enige aarzeling, waarop ik in de toekomst hoop terug te komen - accoord: in de zomer van 1959 zal hij als Walther von Stolzing in (Neu-)Bayreuth optreden.

Carmen-opnamen met Rudolf Schock
  • 13-10-1946 (LIVE): Bloemenaria, opgenomen in Berlijn. Dirigent Felix Lederer (Sonia CD 74503, Laserlight Classics 14765, Relief CD 1909)
Dit is één van Schock's vroegste opnamen. De aria wordt gezongen in de grote omroepzaal van de Berlijnse radio-studio samen met fragmenten uit Puccini's 'La Bohème' en komt in verschillende compilaties op CD voor. Ik noem er hierboven drie, waarvan de opname op Relief één van de extraatjes is bij Auber's 'Fra Diavolo' met Schock.
In zijn biografie schrijft Rudolf Schock, dat hij tijdens de opname 'fantastisch bij stem' was en dat is voor 100% waar. Bovendien demonstreert Schock, dat hij in 1946 de interpretatie van de aria al volledig beheerst. Opvallend is de zelfbewustheid van de jonge zanger (31 jaar), waarmee hij Carmen zijn emotionele relaas doet. Alles klopt aan deze (wat ik vind: historische) uitvoering, alleen de 'bes' aan het eind van de voorlaatste regel is niet 'pianissimo'. Maar Schock's 'Sturm und Drang' van dat moment doet de luisteraar letterlijk naar adem happen.
  • 23-6-1947 (EMI-PROEFOPNAME): Bloemenaria, begeleid door Adolf Stauch aan de piano (Relief CR 3001)
Deze opname is op een andere manier historisch. Met deze opname zong Rudolf Schock zich - onwetend - in de huiskamers en harten van een millioenenpubliek. Platenfirma Electrola (nu Emi) maakte een proefopname (had men Schock's radio-uitvoering van de bloemenaria uit 1946 niet gehoord??) om te testen of Schock's stem geschikt zou zijn voor de grammofoonplaat. En dat was zo. De testpersing (78-toeren schellakplaat) kreeg Schock als souvenir cadeau. Jaren later na een inbraak in zijn Berlijnse woning werd de oude plaat in stukken teruggevonden. Gelukkig had Schock een bandopname van het document gemaakt, waarbij hij een toelichting insprak. Bloemenaria en toelichting zijn allebei te vinden op de indrukwekkende dubbel-CD, die Relief in 2005 van Schock uitbracht. Het is in historisch perspectief gerechtigheid, dat Adolf Stauch (1903-1981), die Rudolf Schock vanaf 1937 tientallen jaren als dirigent, pianist en goede vriend van het gezin vergezelde, 'zijn' zanger aan de piano begeleidt. Schock zingt de aria voortreffelijk, maar men meent toch een andere spanning te voelen dan die van de radio-opname van 1946. Het eerste deel van de aria klinkt bevangen. In het tweede gedeelte wordt die bevangenheid relatief overgecompenseerd. Daardoor lijkt Schock's vertelling niet helemaal in balans. Maar dat is natuurlijk niet verwonderlijk: Examen doen is en blijft een zenuwslopende ervaring!
  • september/oktober 1951: Studio-opname voor RIAS (Rundfunk im amerikanischen Sektor) Berlijn. Fragmenten uit 'Carmen' met Margarete Klose (Carmen), Rudolf Schock (Don José), Elfriede Trötschel (Micaëla), Maria Reith (Frasquita), Pia Coursavé (Mercédès) en dirigent FERENC FRICSAY (Audite 95.497).(Zie ook bovenaan!)




















De grote verrassing van 2007! Een opname, die zelfs in de zorgvuldig samengestelde discografie van Rudolf Schock ongenoemd blijft. Net zo wondermooi als de wél genoemde complete 'Rigoletto' van Verdi - ook onder Fricsay - met Streich, Schock en Metternich. De geluidsopnamen zijn superieur: Door de verbluffende transparantie zou men bijna vergeten, dat het hier om mono-opnamen van een kleine 60 jaar geleden gaat!




















De Hongaars-Oostenrijkse dirigent Ferenc Fricsay (1914-1963) bereikt met het RIAS-Symphonie-Orkest een Carmen-samenvatting (zonder Escamillo), die het werk anders doet klinken dan gebruikelijk. In het CD-booklet van Audite (tekst van Habakuk Traber) worden die verschillen gedetailleerd uitgewerkt: Bij Fricsay staan de dramatische momenten van de muziek in fel contrast tot elkaar: het ene moment kleurt hij genuanceerd in, maar tegelijk afstandelijk, het andere verhevigt hij juist door provocerende vertraging. Dit laatste gebeurt bijvoorbeeld in de Bloemenaria: stem en orkest houden er tussen 'Dein ist mein Herz' en 'Und ewig gehör' ich Dir an!' gewoon mee op. Heel even is er volkomen stilte en dan barst - nog explosiever dan onder Felix Lederer in 1946 - de 'Sturm und Drang' van Don José los, die 'de adem van de luisteraar in de keel doet stokken'(Benjamin Künzel: Magazin-Klassik.com) en in ademloze toestand ondergaat die arme luisteraar vervolgens Don José's gloeiend gezongen woorden: 'Carmen, ich liebe dich', waarbij de 'ie' van 'liebe' eindeloos lijkt te worden aangehouden.
Fricsay dirigeert de Bizet/Guiraud versie. Dat betekent, dat er enkele gezongen recitatieven te horen zijn en dat de complete balletmuziek wordt uitgevoerd, waarmee Guiraud de vierde acte aanvulde. 

Margarete Klose (1902-1968) is op zich niet de ideale Carmen, maar de rol behoorde wel tot haar vocale bagage. In 1948 zong zij de rol in een radio-uitvoering onder Hans Schmidt-Isserstedt (met Schock als Don José) en in 1953 was zij in Wenen als Carmen op het toneel te zien en te horen. Fricsay moet Margarete Klose bewust voor de Carmen-rol hebben uitgekozen: haar dramatisch donkere timbre levert een mooi contrast op met de heldere sopraan van Elfriede Trötschel als Micaëla. Klose's Habanera is geen wonder van verleidelijkheid, maar in de bloedstollende kaartenscene uit het 3e bedrijf is de grote Wagner-zangeres van een enorme allure. Zij haalt daar het niveau van de grandioze Christa Ludwig in de Horst Stein-opname uit 1961. Ook in het slotduet (of moet ik zeggen: slotduel?) met Rudolf Schock overtuigt ze. Ik vind dan ook, dat Klose in de vele, weliswaar lovende, kritieken op deze 70 minuten durende 'Carmen', te vaak als 'Teutoons' en 'Wagneriaans' wordt weggezet. Wat dat 'Wagneriaanse' betreft, is zij overigens wel in goed gezelschap: Bizet kreeg immers ooit hetzelfde verwijt naar zijn hoofd.

Elfriede Trötschel (1913-1958) is een aangenaam meisjesachtige Micaëla. Ze waagt zich als Alice in een (bedreigend) wonderland. Het duet met Don José is door Fricsay gecomprimeerd, wat aan de schoonheid ervan niets afdoet.


Rudolf Schock is zeer, werkelijk zeer goed. Habakuk Traber in het CD-booklet van Audite: 'de juist 36 jaar geworden Rudolf Schock bevond zich op het absolute hoogtepunt van zijn vocale ontwikkeling'. Hij is een tegelijk krachtige en gevoelige Don José, 'lovely rendering in the Flower Aria' (Gary Lemco). Ekkehard Pluta (Fonoforum 2008) vraagt zich af, waar vandaag de dag nog zo'n 'declamatorisch heldere en intieme zang' als die van Schock te horen is. Göran Forsling (Music Web-International) : '...he has his phrases lovingly....deeply involved in the second act confrontation with Carmen....powerly climaxes in the Flower Song and he ends it softly!(Forsling doelt op de regel 'Carmen, ich liebe dich', waarvan de tederheid volgens hem Bizet's pianissimo-bedoelingen aan het slot van de aria grotendeels lijkt te benaderen)...moving in the final scene'. Benjamin Künzel (Magazin-Klassik.com) tenslotte: 'Schock klinkt stralend en met benijdenswaardige articulatie'.
  • febr. 1952/apr. 1954/oktober 1956/mei 1958: studio-opnamen  (Losse fragmenten, die aan het eind van de jaren vijftig samengevoegd werden tot een 54 minuten durende 'Opernquerschnitt' van 'Carmen') met Sieglinde Wagner (Carmen), Rudolf Schock (Don José), Anny Schlemm (Micaëla), Josef Metternich (Escamillo), Lisa Otto (Frasquita), Rosl Schaffrian (Mercédès) en de dirigenten ARTUR ROTHER en WILHELM SCHÜCHTER (Emi-Classics 7243 8 26434 2 5)






















Deze Carmen-selectie bestond eind jaren 50 op LP en kwam in 2000 uit op CD.
In 1952 is Artur Rother (1885-1972) de dirigent van Rudolf Schock's Bloemenaria en van de (complete) versie van het duet Don José-Micaëla met Schlemm en Schock.

Wilhelm Schüchter (1911-1974) is in de jaren vijftig en zestig in radio-uitzendingen en Fritz Ganss-producties (Electrola en Eurodisc) actief als dirigent van een groot aantal opera-en operette-opnamen met Rudolf Schock.
Hij neemt op deze CD de opnamen uit 1954 (met de zangers), 1956 (de vier voorspelen van de vier bedrijven) en 1958 (Micaëla's aria) voor zijn rekening.








De warme altstem van Sieglinde Wagner (1921-2003) is een weldaad voor het oor, maar zij profileert de zigeunerin Carmen in de Habanera en het kaartentrio nauwelijks. In het slotduet met de weer ideale Don José van Schock doet zij dat opeens wel! Waarschijnlijk is het een gedeelte van deze opname van het duet, dat een dramatische functie vervult in Schock's 'Italiaanse' film 'Die Stimme der Sehnsucht' uit 1956.

Schock's aria 'Hier an dem Herzen treu geborgen' ontvouwt zich aanvankelijk als een prachtige bloem: prominent voor de opname-microfoon. Geleidelijk echter, als de emotie zich meester van hem maakt, verruimen de opname-technici de afstand tussen stem en microfoon, waardoor de hartstochtelijke opbouw naar de begeerde 'bes' (die onberispelijk klinkt) wordt afgezwakt. Schock kan daar niets aan doen, maar tot de stokkende adem van 1946 en 1951 aan het eind van de aria komt het - bij mij - net niet.




Josef Metternich (1915-2005) zingt in een door Schüchter enerverend gedirigeerde Toréador-scene met het nodige vocale vuurwerk een macho-Escamillo.
Treffend is het verschil met zijn collega 'basse-chantante' Hermann Prey in 1961.














Anny Schlemm (1929) als Micaëla klinkt (1958) in haar grote aria en recitatief krachtig, maar maakt een verre van angstige indruk. Het vocale contrast met Sieglinde Wagner valt minder gelukkig uit.
In haar duet met Schock zingt Schlemm warmer en je merkt hieraan, dat zij op dat ogenblik (1952) zes jaar jonger is.

  • oktober 1954: complete radio-opname van de Bayrischer Rundfunk München met Georgine von Milinkovic (Carmen), Rudolf Schock (Don José), Elisabeth Grümmer (Micaëla), James Pease (Escamillo), Hanna Scholl (Frasquita), Ina Gerheim (Mercédès), Max Proebstl (Zuniga), Karl Hoppe (Moralès), Heinz Maria Linz (Dancairo), Karl Ostertag (Remendado) en dir. EUGEN JOCHUM (Relief CR 1908 en - met weinig informatie - op Walhall.

Blumenaria: oktober 1954

Dit is Bizet's oorspronkelijke Opéra Comique-versie, dus zonder Guiraud's latere ingrepen (op het recitatief van Micaëla in de 3e acte na).
De perfecte mono-opname is pas vanaf het begin van de 21e eeuw op de markt en heeft (nog?) niet de status van 'historic performance'. Maar zij verdient die wel. We horen hier de gesproken dialogen 'in de geest van Bizet's oorspronkelijke opzet' (John Leeman van Musicweb-International). Zij worden - en dat was in 1954 nog een zeldzaamheid - gesproken door de zangers zelf en die doen dat heel goed (Schock!).



EUGEN JOCHUM (1902-1987) dirigeert het symphonieorkest van de Beierse radio-omroep München, dat hij zelf - samen met de Nederlandse dirigent Bernard Haitink - in 1949 had opgericht. Later zou hij nog vaak in Nederland te horen zijn als dirigent van het Concertgebouworkest. De steden, van waaruit hij zijn faam als dirigent van vooral Bruckner, Wagner, Mozart, maar ook van moderne componisten als Blacher, Egk, von Einem en Hartmann vestigde, waren met name München, Amsterdam en Berlijn. Zijn imago als groot dirigent werd echter wel eens benadeeld door het beeld, dat hij weliswaar een solide, muzikale vakman was, maar op het punt van dynamiek te kort zou komen. Het dirigeergeweld van bijv. een Von Karajan sprak heftiger tot de verbeelding. Alleen al uit de manier, waarop portretfoto's van beide dirigenten gemaakt zijn, blijkt het verschil. In deze Carmen-opname is van gebrek aan dynamiek echter niets te merken. De opera klinkt wervelend. Bijvoorbeeld het zigeunerlied aan het begin van de 2e acte voltrekt zich in een opzwepend tempo (heftiger nog dan bij Horst Stein in 1961 en dat wil wat zeggen!) en de finale is met Carmen, Don José én de dirigent een tikkende tijdbom! Ik citeer opnieuw John Leeman: 'It sizzle's!....crisply rhythmic in the dance-related music.....beauty in the playing....Carmen-connesseurs may wish to have it!'
Foto RELIEF CR 1908






















Georgine von Milinkovic (1913-1986) is een door de wol geverfde Carmen. Alleen al in de staatsopera van Wenen zong zij tussen 1948 en 1954 de rol 36 maal (in 1952 met Rudolf Schock).
Haar vocale scala is enorm en haar emoties zijn direct en eerlijk!

Elisabeth Grümmer (1911-1986) behoeft nauwelijks introductie: Haar zilveren, edele sopraan is - zoals te verwachten viel - vocaal superieur, maar toch blijft op bepaalde ogenblikken haar 'Micaëla van het platteland' mij te afstandelijk. De voordracht is dan meer die van de concertzaal dan van het operatoneel.
Natuurlijk was Elisabeth Grümmer een begenadigd opera-zangeres (Meistersinger, Freischütz en Mozart!), maar voor de figuur van Micaëla mist zij m.i. de jeugdige onbevangenheid.

Opnieuw is Rudolf Schock in ieder opzicht subliem. Ik licht er twee fragmenten uit: In de finale van het voorlaatste bedrijf zijn hij én Grümmer (ja, zij ook!) weergaloos en in de bloemenaria ontvouwt Schock verrassenderwijs nu precies, wat Bizet gewild moet hebben: de aanloop náar en verwezenlijking ván de pianissimo bes in 'Und ewig gehör ich dir an!'. Nu hoor ik sommige lezers zeggen: 'Ja, dat doet hij in 'falset', wat ik dan vooral moet duiden als een dekwalificatie. Daar kan het volgende tegenin gebracht worden: Het is zeker zo, dat Schock behalve van een heel mooi 'mezza voce' (halve borststem), die hem in de buurt van Benjamino Gigli brengt (Vgl. hun versies van het lied 'Caro mio ben' en Schocks tenoraandeel in het grote duet uit Mascagni's opera 'L'Amico Fritz'), regelmatig gebruik maakt van 'falseteffecten' (kop- en niet borststem) . Maar het falset-zingen hoorde altijd al - dus ook op het toppunt van zijn vocale kwaliteiten - tot zijn middelen van expressie. Leo Riemens prees Schock ooit om zijn slotnoot in 'Celeste Aida', de bekende Radames-aria uit Verdi's opera. Ook die moest van Verdi pianissimo. Schock zong de noot in falset en daarmee in één en de zelfde adem pianissimo en de kritische Riemens kwam woorden te kort om 'de gewetensvolle zanger' daarmee te complimenteren. Enrico Caruso deed overigens in 1904 het zelfde: in dat jaar nam hij 'Celeste Aida' op met de slotnoot in falset. Ank Reinders, de bekende Nederlandse zangpedagoge, wijst in een studie op het veelvuldig gebruik van falset als erkend zangersinstrument en constateert, dat in de loop van de tweede helft van de twintigste eeuw de 'falset-stem' op zijn retour is geraakt. Maar is dat eigenlijk wel zo? We beleven dan juist de spectaculaire opkomst van de counter-tenoren, voor wie het 'falset-zingen' corebusiness is.

James Pease
(Foto RELIEF CR 1908)





Tenslotte de Escamillo van de opname, waarin de Amerikaanse bariton James Pease (1916-1967) te horen is (Meer informatie over Pease leest u in het hoofdstuk 'RS zingt Daniël Auber'). De Escamillo van James Pease houdt zo'n beetje het midden tussen de krachtpatser van Josef Metternich (1954) en de elegante gentleman van Hermann Prey (1961). Pease zingt goed, maar zijn karakterisering van de stierenvechter blijft wat achter bij die van Metternich en Prey.

**********
  • september 1961: complete studio-opname van EMI met Christa Ludwig (Carmen), Rudolf Schock (Don José), Melitta Muszely (Micaëla), Hermann Prey (Escamillo), Ursula Schirrmacher (Frasquita), Ursula Gust (Mercédès), Iwan Rebroff (Zuniga), Georg Völker (Moralès), Leopold Clam (Dancairo), Karl-Ernst Mercker (Remendado) en dir. HORST STEIN (Emi Classics CMS 25 2903 2)





















Dit is de versie van Ernest Guiraud mét de gezongen recitatieven. Maar Schock's vaste producent Fritz Ganss liet de balletten weg, zodat we voor de muziek daarvan terug moeten grijpen op de Fricsay-opname. De opname is in full stereo en als zodanig een klankbelevenis, wat mij de gelegenheid geeft met waardering de naam van sound-engineer Horst Lindner te noemen, die door de decennia heen vele opnamen van Rudolf Schock t/m Herbert von Karajan geluidstechnisch op voortreffelijke wijze begeleidde en realiseerde.

De opname is vanaf haar verschijning nu bijna een halve eeuw geleden altijd in de EMI-Catalogus gebleven. In 2009 verdween zij even, maar vanaf maart 2013 is zij weer terug in de serie 'EMI-Collection'.
Christa Ludwig wees daar een tijdje geleden op in een interview: 'deze Duitstalige 'Carmen' weet zich al heel lang tussen de Franse 'Carmens' te handhaven en dat komt, omdat er wereldwijd steeds weer vraag naar is'. Toch - ik berichtte dit al eerder - werd ik in Rotterdam uitgelachen, toen ik in de loop van de jaren zestig naar het bestaan van de opname informeerde bij het personeel van een gerenommeerde platenzaak. Nadat men uitgelachen was, zei men mij streng, dat een plaat met Christa Ludwig als Carmen, Hermann Prey als Escamillo en Rudolf Schock als Don José niet kon bestaan. Weer wat later las ik in muziektijdschrift 'Luister', dat het slotduet met Ludwig en Schock op een Emi-LP met beroemde operaduetten voorkwam. Criticus Klaas A. Postuma toonde zich zielsblij met deze 'zeldzame' opname, schreef dat zowel Ludwig als Schock 'groots' waren en dat hij hoopte, dat de complete opname nu spoedig ook in Nederland te koop zou zijn. In Duitsland kwamen daarna nog twee LP-herpersingen uit en in 1991 de CD-cassette.

HORST STEIN (1928-2008) wordt al op 23-jarige leeftijd (1951) tot muzikaal leider van de Hamburgse Staatsopera benoemd. Een jaar later assisteert hij beroemde dirigenten zoals Clemens Krauss, Josef Keilberth, Hans Knappertsbusch en Herbert von Karajan in Bayreuth. Wieland Wagner's broer Wolfgang is onder de indruk van Horst Stein en stelt hem in staat een groot aantal Wagner-opera's in Bayreuth te dirigeren. Daarna is hij als dirigent over de hele wereld actief. Horst Stein was (hij overleed in 2008) geen showdirigent. Muziekcriticus Peter T. Körner noemt in Fonoforum Stein 'een opvoeder van orkesten, die zijn beroep op betrouwbare wijze beheerst en uitoefent, zorgvuldig met de notentekst omgaat, stijlzeker is en geen boodschap heeft aan buitensporigheden' Dit zijn 'de klassieke deugden' van de 'onopvallend-soevereine Kapellmeister, een type dirigent, dat steeds zeldzamer is geworden'.
























Ik vermoed, dat Ferenc Fricsay dolgelukkig zou zijn geweest, als hij de vier solisten, die onder Stein de hoofdrollen zingen, voor een complete Carmen-uitvoering had kunnen strikken. De contrasten tussen hen zijn enorm. Maar laat ik allereerst vaststellen, dat Rudolf Schock in 1961 niet meer volledig over de vocale mogelijkheden van de jaren vijftig beschikt. De stemvoering is niet meer zo soepel als bv. onder Jochum en voor de topnoten moet hij kracht ontwikkelen. Het gevolg is echter, dat hij nu als een wat oudere, levenservaren sergeant aandoet, die niet meer helemaal met de (vocale) 'Sturm und Drang' van vroeger, maar met de lyriek van de weemoed bij de toehoorder gevoelens van diepe sympathie oproept (bv. in de haast plechtige Bloemenaria en het nostalgische duet met Micaëla). Hij past perfect bij Micaëla, die door Melitta Muszely (1927) ingetogen en hartveroverend wordt gezongen. Haar stem ademt intens verlangen naar een veiliger wereld, die voor Don José verloren dreigt te gaan. Hij onderwerpt zich willens en wetens aan Carmen ('die Hexe!') en haar metgezellen, die hem van zijn mannelijke discipline en van zijn poetische naïviteit beroven. Rudolf Schock imponeert als deze andere Don José even zeer als in zijn vroegere, Don José-vertolkingen. Carmen speelt met een machteloze Don José, die kansloos zijn liefde betuigt. Nog in het begin van de finale smeekt hij Carmen van hem te houden (Schock is in zijn zang aandringend lyrisch), aan het eind slingert hij woede en wanhoop in haar gezicht (Schock is in zijn 'zang' veristisch), waarna hij haar buiten zinnen doodt. Tegenover de Don José van Schock staat een fel contrasterende Escamillo van Hermann Prey (1929-1998): Don José is een naïeve dorpeling. Escamillo komt uit de grote stad. Hij is elegant, zoetgevooisd en immens populair. Het lied van de Toréador klinkt ten dele zelfs 'piano'. Zijn duetje met Ludwig is zwijmelende zang.

En dan Christa Ludwig (1928-2021). In 1956 zingt zij voor het eerst de Carmenrol op het toneel van de Weense Staatsopera. Zij blijft de rol doorspelen tot in de jaren 70 (januari 1957 met Schock). Een criticus is in 1956 van haar Carmen zeer gecharmeerd, al vindt hij wel, dat ze de rol wat te calculerend en intellectualistisch benadert. 'Haar tekstbehandeling is uitstekend, maar met haar (toegevoegde) topnoten zou zij iets zuiniger moeten omgaan, te meer omdat die wat vlak klinken'. Over het geheel genomen is zij voor hem echter 'volstrekt geloofwaardig'.
In de plaatopname van 1961 balanceert Christa Ludwig precies op het evenwicht tussen hoofd en hart. Ze IS Carmen en etaleert een volmaakte zangtechniek. Elk woordje, ja zelfs elke lettergreep is verstaanbaar en ze doet er vocaal en qua expressie alles mee wat ze wil. Christa Ludwig is zo'n zangeres, waarvan er in een eeuw maar een paar voorkomen. Het luisteren naar haar doet je van de ene bewonderende verbazing in de andere vallen.
Ook de zangers van de kleinere rollen zijn in grote vorm. Iwan Rebroff (1931-2008) is een aangename verrassing. Hij roept met het grootste gemak de gulle militair Zuniga op, kruidt zijn stem met humor en charme: ik beschouw deze kleine operarol als een eerbewijs aan de artiest Iwan Rebroff, die ergens in de jaren zestig in Parijs via een hotelradio indruk op mij maakte als Tevje in de musical 'Fiddler on the Roof (Anatevka)'. Multi-talenten Ursula Schirrmacher (1925) en Karl-Ernst Mercker (1933), aan wie ik onder 'RS zingt Adolphe Adam' al lovende woorden heb gewijd, zijn weer een klasse apart. De onheilspellende manier, waarop Ursula Schirrmacher Carmen tweemaal waarschuwt voor Don José ('O, hüte dich!') jaagt telkens weer de rillingen over mijn rug.

Een laatste compliment bewaar ik voor de Schöneberger Sängerknaben uit 1961. Het koortje straatjongens aan het begin van het eerste bedrijf, dat de soldaten imiteert, is een attractie op zich! Het zingt er vrolijk en levensecht op los en dat hoort m.i. ook zo ('Verismo' nietwaar?).
  • oktober 1968: TWEE studio-opnamen van de Bloemenaria uit 'Carmen' met dirigent Wilhelm Schüchter (Eurodisc 78571 IU en 79785 KR)

 


















In 1968 zong Rudolf Schock de (gast)rol van Don José nog in Antwerpen (op 26 maart) en in Graz (op 23 mei). In de herfst van dat zelfde jaar nam hij voor de laatste keer 'Hier an dem Herzen treu geborgen' op én voor de eerste keer 'La fleur, que tu m'avais jetée'. De Duitse versie verscheen op de lp 'Rudolf Schock singt Arien aus französischen Opern'
(Bizet, J.Halévy, Thomas, Massenet, Maillart e.a.) en de Franse op 'Erinnerungen an Benjamino Gigli' (Bizet, Massenet, Puccini, Ponchielli, Ciléa, Verdi e.a.). Beide opnamen zijn waardige herinneringen aan Rudolf Schock's glansrol als Don José.

Bizets eerdere opera uit 1863: 'Les Pêcheurs de Perles'
De exotische 'Parelvissers' zijn altijd in de schaduw gebleven van 'Carmen'. Het werk, dat zich op het eiland Ceylon afspeelt, werd het meest in Italië gewaardeerd en uitgevoerd. Pas in 1930 kreeg het vriendschapsduet Nadir-Zurga uit het eerste bedrijf ('Au fond du temple saint') een soort 'operaschlager'-status. De tenor-romance 'Je crois entendre encore', waarin Nadir nadenkt over de eed van vriendschap met Zurga, die hij voor een door hem (én Zurga!) beminde vrouw verbroken heeft, is eveneens bekend gebleven.
  • december 1957: studio-opname van het vriendschaps-duet Nadir-Zurga 'Au fond du temple saint (Der Tempel Brahmas strahlt') uit 'Les Pêcheurs de Perles' met Rudolf Schock (Nadir), Josef Metternich (Zurga) en dir. Wilhelm Schüchter (Emi-CD: CDM 7 69474 2, Membran-CDbox 232541 en op internet























Rudolf Schock en Josef Metternich: op het toneel, maar vooral in de opnamestudio speelden/zongen zij vaak elkaars vijand, privé waren zij zeer goede vrienden. Samen waren zij te zien en/of te horen in Fidelio, Hoffmanns Vertellingen, Rigoletto, Don Carlos, La Forza del Destino, La Traviata, Il Trovatore, Aida, Othello, I Pagliacci, Cavalleria Rusticana, Lohengrin, Das Rheingold, Lucia di Lammermoor, Tosca, Carmen én in de Parelvissers.
Het duet uit de Parelvissers van 1 december 1957 krijgt in deze opname Verdi-achtige dimensies. Schüchter, Schock en Metternich mijden verder alle sentimentaliteit. De eed van blijvende vriendschap in voor- en tegenspoed tussen Zurga en Nadir wordt hartstochtelijk herbevestigd. Zelfvertrouwen en optimisme bepalen hun verder levens. In die geest wordt er gedirigeerd en gezongen: het tempo is stevig, de expressie is drastisch en de luisteraar wordt meegesleept.
Waarschijnlijk is dit één van de allereerste stereo-opnamen van Schock en Metternich: Aanvankelijk was er een Electrola-45-toeren-plaatje (mono) met op de achterkant een duet uit Othello en dan een Electrola-25cm-LP (mono), waarop de zangers onder Schüchter duetten van Verdi en ook het Parelvissers-duet zingen.



















In de loop van de zeventig jaren bracht Emi (137 EX 7 49449 1) een 3LP-box uit met als titel 'Grosse Operngala' waarop het duet in stereo te horen is. In 1988 verschenen de stereo-Parelvissers op CD ('Rudolf Schock-Opernarien') met één verschil: het eerste deel van het recitatief ontbreekt en dat scheelt meer dan twee minuten. In 2008 bracht Membran Music Ltd een Rudolf Schock-10CD-box uit, waarin die zelfde (gecoupeerde) versie voorkomt.
  • maart 1957 en oktober 1968: 2 studio-opnamen van de aria van Nadir 'Je croix entendre encore (Hör ich die Stimme im Traum') uit 'Les Pêcheurs de Perles' met Rudolf Schock (Nadir) en dir. Wilhelm Schüchter (opname uit 1957 op CD: Emi CZS 7 67183 2/opname uit 1968 op Eurodisc LP: 79 785 KR)
Schock zingt 1957 het recitatief van de aria, dat teruggrijpt op de herinnering aan de vriendschaps-eed en het door Nadir verbreken daarvan, met zorgvuldige aandacht voor tekstuele en muzikale details. Daarna volgt de lyrische romance, die Schock smeltend zingt. Hij maakt daarbij een kundig gebruik van de kopstem.

In 1968 (nu stereo) is duidelijk hoorbaar, dat Schock's lyriek niet meer zo ongehinderd stroomt als elf jaar daarvoor. Toch blijft zijn 'vertelling' respect afdwingen. Persoonlijk vind ik wel, dat Wilhelm Schüchter's lezing dit keer aan de snelle kant is.
  • januari 1963: LIVE opgenomen in München de aria 'Hör ich die Stimme im Traum' uit 'Les Pêcheurs de Perles' met Rudolf Schock (Nadir) en dirigent Horst Stein (radio-opname van 1996 t.g.v. de tiende sterfdag van Rudolf Schock. In 2008 werd het gehele concert door de Beierse omroep herhaald)
Horst Stein en Rudolf Schock nemen meer tijd voor de aria dan Wilhem Schüchter in 1957. Ten opzichte van 1968 is het verschil zelfs 40 seconden. Rudolf Schock krijgt de gelegenheid voor een meer dromerige benadering dan in de twee studio-versies. Hij zet zijn 'halve stem (mezza voce') in en bewaart de 'kopstem' voor het slot van de aria. Van de drie versies lijkt mij deze contemplatieve vertolking, zowel wat de orkestdirectie als de zang betreft, het best te passen bij de sfeer van deze opera.

Het 'AGNUS DEI' van Bizet/Guiraud
  • 1955, 1973, 1986: 2 studio-opnamen en één LIVE-opname van het 'AGNUS DEI' van Bizet/Guiraud



















'Wat een stem!', riep de vader van een vriend eens uit, toen hij bij toeval Schock's 'heldische' 'Agnus Dei' hoorde. Inderdaad is de mono-opname uit 1955 met het Bielefelder Kinderchor en de NWD-Philharmonie onder Wilhelm Schüchter overdonderend te noemen (Emi CDZ 7 62696 2, CD onder de titel 'Ave Maria' met verschillende solisten in kerkelijk gekleurde opnamen).

De stereo-versie uit 1973 onder Fried Walter met het Tölzer Knabenchor o.l.v. Gerhard Schmidt-Gaden is op een andere manier indrukwekkend. Het koor (zie ook deel 2 van 'RS zingt Beethoven') en de solist zijn mooi met elkaar in balans en de uitvoering beantwoordt waarschijnlijk geheel en al aan de religieuze intentie van Ernest Guiraud (Eurodisc-LP 86863 KK):

'Agnus Dei' 1973

De derde versie staat op een bandje, dat een fan maakte van Rudolf Schock's allerlaatste concert. Dit concert met koor en orkest vond plaats te Düren op 9 november 1986, drie dagen voor Schock's overlijden. Het opende met het 'Agnus Dei' van Bizet/Guiraud en Rudolf Schock zong - zoals altijd - met hart en ziel. De opname is aangrijpend en beschouw ik - met dank aan de mij onbekende maker - als een kostbaar document.

Krijn de Lege, april 2009 / januari 2022/ 27 juli 2024 

Keine Kommentare: