Gravure van William Miller voor Walter Scott's 'Bride of Lammermoor'
In 1819 schrijft Sir Walter Scott de historische roman 'The Bride of Lammermoor' en in 1835 componeert Gaetano Donizetti de romantische opera 'Lucia di Lammermoor'.
Tekstschrijver Salvatore Cammarano baseert zijn libretto losjes op Scott's roman:
Lucia van Lammermoor houdt zielsveel van Edgardo van Ravenswood. Lucia en Edgardo ontmoeten elkaar in het geheim. Lucia's broer Enrico wil, dat Lucia met Lord Arturo Bucklaw een verstandshuwelijk aangaat, omdat hem dat politiek goed uitkomt. Als Enrico hoort, dat Lucia een relatie onderhoudt met aartsvijand Edgardo, chanteert hij haar met de mogelijkheid, dat hij, haar broer, door de nieuwe machtshebbers wel eens onthoofd zou kunnen worden, als zij niet met Bucklaw trouwt. Bovendien zegt hij te weten, dat Edgardo haar ontrouw is. Lucia tekent het huwelijkscontract. Tijdens het feest stormt Edgardo de zaal binnen. Hij beschuldigt Lucia van verraad (het bekende sextet). In de huwelijksnacht steekt een van liefdesverdriet waanzinnig geworden Lucia haar nieuwe echtgenoot dood met zijn eigen dolk. Zij zoekt nu Edgardo, denkt, dat feestgedruis de kerkelijke voltrekking van haar huwelijk met Edgardo inleidt, pakt een feestelijke kandelaar met brandende kaarsen en daalt daarmee de trap naar de feestzaal af (waanzin-scene). Donizetti onderbreekt Lucia's scene door de opkomst van Enrico, die vol wroeging is onder de aan hem gerichte verwijten van Lucia's oude opvoeder Raimondo (Dit intermezzo wordt bijna nooit uitgevoerd, zodat Lucia's 'waanzin-scene' Lucia's - ononderbroken - 'waanzin-aria' wordt). In het laatste 'toneel' pleegt Edgardo zelfmoord bij het graf van zijn vader. Hij heeft zojuist van Raimondo gehoord, dat Lucia niet meer leeft. (Behalve het intermezzo in de waanzin-scene worden nog andere belangrijke delen van de opera dikwijls weggelaten, wat niet helpt om de plot gemakkelijk te kunnen volgen).
Over Lucia en haar sopranen
In de drie jaren na 'L'elisir d'amore' (1832) produceert Donizetti weer in een razend tempo opera's, waarvan 'Lucia di Lammermoor' de elfde (!) is. Donizetti schrijft de rol van de fragiele Lucia voor de coloratuursopraan Fanny Persiani - 1812-1867 (zie portret van Karl Brulloff - 1834). Hij vindt haar stem wat koel, maar van haar zangtechnische virtuositeit is hij onder de indruk: Het Italiaanse 'bel canto' met zijn vocale acrobatiek en uitgebreide vorm-voorschriften is immers in Donizetti's tijd nog altijd de norm. Uiterlijk beantwoordt 'Lucia di Lammermoor' aan die norm, maar de zwart-romantische inhoud appelleert aan de hang van het publiek naar bloed, zweet en tranen. De formule van adembenemend-virtuoze zang te midden van bloedstollend realisme maakt dan ook, dat een 'dramma tragico' als 'Lucia di Lammermoor' - tegen de stroming van een meer op het woord betrokken zangstijl in - zich tot ver in de 20ste eeuw weet te handhaven. Al die jaren blijft de rol van Lucia het - door Donizetti gewenste - domein van de technisch perfecte coloratuursopraan. Tot in het midden van de jaren vijftig van de vorige eeuw de 'Callas-revolutie' uitbreekt.
Maria Callas
De dramatische sopraan Maria Callas (1923-1977) verovert het dramatisch-romantische operawerk van Donizetti (en Bellini) door de zeldzame combinatie van "fysieke kracht, gloedvolle, dramatische voordracht" (Kutsch/Riemens-1986) én een prachtige, direct herkenbare stem, "die zowel in de hoogte als in de laagte geen begrenzingen" (Alfred A. Goodman-1971) lijkt te kennen. Bij Callas is het afgelopen met de vocale versieringen om wille van de versieringen zelf: zang en spel moeten in dienst staan van een zo geloofwaardig mogelijke uitbeelding van de centrale opera-figuur. Callas brengt op slag het traditionele Italiaanse 'bel canto' terug tot een overblijfsel uit het verleden. Voor Friedrich Herzfeld ('Schallplattenführer für Opernfreunde'-1962) is Callas' Lucia hét rolmodel voor "allen, die een ongelukkige liefdesrelatie hebben". Als zij de waanzin-aria zingt,"schieten alle pogingen om de overweldigende indruk te beschrijven, die dat maakt, tekort. Hier neemt een vrouw afscheid van de wereld, waarvan zij gehouden heeft".
Maria Callas' opvatting over de rol van Lucia vindt nog altijd bij veel - dramatisch getalenteerde - zangeressen navolging. Coloratuur-zangeressen echter zochten én vonden weer andere wegen, die naar een - net zo goed geaccepteerde - synthese van Donizetti's bel canto en Callas' dramatiek hebben geleid. Nog ten tijde van Maria Callas (1959) gold dat voor de fameuze Australische sopraan Joan Sutherland en al in 1956 - nog drie jaar eerder dus - voor de Duitse coloratuursopraan Erika Köth.
Erika Köth zingt Lucia di Lammermoor
Erika Köth (1927-1989) is 29 jaar, als zij in een nieuwe produktie aan de Bayerische Staatsoper onder de legendarische dirigent Ferenc Fricsay de rol van Lucia zingt (of zou deze rol eind 1956 'de rol van Callas' geheten hebben?). Josef Metternich (net terug van drie jaar Metropolitan Opera in New York) is te horen als Enrico en de Hongaarse tenor Josef Simándy als Edgardo. De voorstelling is een sensationeel succes. Erika Köth moet tussen eind 1956 en 1963, de periode, waarin zij in München zo'n 100 keer Lucia zong, erin geslaagd zijn het publiek Maria Callas even te doen vergeten. En dat was in die jaren een buitengewoon grote prestatie. Een criticus, die Köth in de jaren zestig in München nog "beleefd" heeft, vertelt, dat zij "naar oud (bel canto-)gebruik talrijke versieringen en herhalingen aan de partij toevoegde", maar "op een andere manier dan Callas net zo zeer indringend was". Thomas Voigt in 2000 (ik hoop, dat hij het me niet kwalijk neemt, dat ik hem zo graag citeer): "Als klassieke coloratuursopraan hoorde Erika Köth echter niet tot het soort 'nachtegalen', die onbekommerd over elke diepere betekenis van de muziek heen kwinkeleren. Haar stem had van nature karakter en ziel...zij kon met haar eigen middelen vertalen, wat Callas op zo'n geniale wijze had gedemonstreerd".
Opera-ensemble van wereldklasse op de grammofoonplaat
De jaren vijftig zijn de jaren, waarin Electrola-producent Fritz Ganss (zie foto met Erika Köth/Photo Horst Maack, Berlin) een uitgelezen ensemble van gelauwerde en veelbelovende opera-zangers formeert voor een 'basiscatalogus' van hoofdzakelijk Duits gezongen, commerciële opera- (én operette!-)-opnamen: veel aria's en duetten, ook een paar complete opera's, maar vooral - met dank aan het nieuwe LP-format - 'Querschnitte' (selecties) uit het Duits-Oostenrijkse, Italiaanse, Franse en Oost-Europese muziektheater-repertoire. Verreweg de belangrijkste tenorplaats wordt door hem ingeruimd voor 'shooting star' Rudolf Schock (zie foto), wiens lyrische én 'heldische' kwaliteiten hem geschikt maken voor veel uiteenlopende rollen. Wat de sopranen betreft, behoudt Fritz Ganss zich een ruimere keuze voor: o.a. Erna Berger, Lisa Otto, Anneliese Rothenberger, Erika Köth, Leonie Rysanek en (later) Melitta Muszely. De mezzo-sopraan/alt is meestal Sieglinde Wagner en de bas Gottlob Frick. De baritons Josef Metternich, Dietrich Fischer-Dieskau, Marcel Cordes en Hermann Prey maken dit opera-ensemble van wereldklasse compleet. Aan dirigent Wilhelm Schüchter vertrouwt Ganss de muzikale leiding van de op te nemen werken toe.
Wilhelm Schüchter dirigeert
Begin 1957 neemt Schüchter hoogtepunten op uit Donizetti's 'dramma tragico' 'Lucia di Lammermoor' met natuurlijk Erika Köth als Lucia. Electrola brengt de opnamen vervolgens op LP uit. Na digitale 'remastering' verschijnen ze in 2000 op CD (EMI/Electrola: nr. 7243 8 26433 2 6).
Details 'Lucia di Lammermoor' op LP/CD
Lord Henry (Enrico) Ashton: Josef Metternich, bariton
Lucia, zijn zuster: Erika Köth, sopraan
Edgard(o) von (di) Ravenswood: Rudolf Schock, tenor
Lord Arthur (Arturo) Bucklaw: Manfred Schmidt, tenor
Raimondo Bidebent, Lucia's opvoeder: Gottlob Frick, bas
Alisa, Lucia's kamenierster: Hertha Töpper, alt
Koor van de 'Städtische Oper Berlin' o.l.v. Hermann Lüddecke
Elfriede Hübner: harpsolo (CD-track 1 en 4)
Helmut Höwing: fluitsolo (CD-track 13 t/m 16)
Berliner Symphoniker o.l.v. WILHELM SCHÜCHTER.
Opnamen: 30/31 januari 1957 in Berlijn (Grunewaldkirche)
Opnameleider: Horst Lindner
Producent: Fritz Ganss.
Over de opnamen
is wat Erika Köth als Lucia betreft eigenlijk al veel gezegd. Zo moet haar interpretatie van Lucia vanaf 22 december 1956 in München hebben geklonken: Haar stem maakt de fragiliteit van de oorspronkelijke Lucia uit 1834 weer hoor- en zichtbaar. In de waanzin-scene is ze aangrijpend:
'........Die Kerzen leuchten,
Schon glimmt der Weihrauch
Es naht der Priester
Reiche mir die Rechte! O Tag der Freude!
Endlich bin ich dein, du der Meine!
Wir sind auf immer vereint.......'
*****
('.........Ardon gl'incensi
Splendon le sacre faci, splendon intorno!
Ecco il ministro! Porgimi la destra.
Oh lieto giorno, oh lieto!
Alfin son tua, alfin sei mio!
A te mi dona un Dio.......')
Als Erika Köth over 'de kaarsen, die schitteren' zingt, pleegt zij een regelrechte aanslag op de traanklieren. Dat doet Köth bij mij precies op het moment, dat ze het woord 'leuchten' plotseling in volume terugneemt. De rest van de gezongen woorden kan ik dan niet meer lezen, maar - godzijdank - wel horen.
De ruim 47 minuten van LP en CD zijn natuurlijk vooral gewijd aan Erika Köth in de titelrol. Alisa (Hertha Töpper, geb. 1924 - zie foto) is kort, maar krachtig te horen in de 2e scene van de 1e akte, waarin Lucia in het park op Edgardo wacht. Lucia's opvoeder Raimondo (Gottlob Frick 1906-1994 - zie foto) zingt omineus de intro tot Lucia's waanzin-scene (3e akte), waarin hij de bruiloftsgasten verslag doet van de gruwelijke gebeurtenissen in het bruidsvertrek (aria: 'Aus dem Zimmer, wohin das Brautpaar/Dalle stanze ove Lucia'). Enrico (Josef Metternich (1915-2005 - zie foto) is grandioos, als hij Lucia onder zware druk zet in de scene met duet aan het begin van de 2e akte. Edgardo (Rudolf Schock) en Arturo Bucklaw (Manfred Schmidt, geb. 1928 - zie foto) zingen - samen met de overige solisten - in het monumentale sextet ('Wer vermag's, den Zorn zu hemmen/Chi mi frena in tal momento'). Schock en Metternich openen dit pronkstuk in overrompelend Italiaanse stijl, waarbij de Duitse tekst geen belemmering blijkt: Van hun theatraal-trotse samenzang zit je ineens helemaal recht in je stoel. De in vele vormen van muziektheater gespecialiseerde Duitse 'Kapellmeister' Wilhem Schüchter dirigeert de Berliner Symphoniker bij elke dramatische wending met precieze en energieke betrokkenheid.
*****
Wilhelm Schüchter (1911-1974 - foto privé-archief Rico Leitner)
Het lijkt mij in retrospectief een noodzakelijke constatering, dat de muziekwereld te lang aan de veelzijdige kwaliteiten van de dirigent Wilhelm Schüchter is voorbij gegaan. Alles, wat Schüchter op opera-gebied in de veertiger, vijftiger en zestiger jaren in Duitsland, Oostenrijk en Japan presteerde, kreeg beperkte waardering. Na vijf geslaagde opera-voorstellingen in Wenen tussen 1972 en 1974 bood de Weense Staatsopera hem een contract voor nog eens 40 opera-avonden aan. Tot die avonden kwam het echter niet meer: Wilhelm Schüchter overleed op 27 mei 1974.
Vandaag de dag liggen de kaarten anders: Zijn opera-CD's krijgen nu wel waardering en men verbaast zich over de bandbreedte en de hoge kwaliteit van zijn kunstenaarsschap. Wilhelm Schüchter kon alles: Wagner en Verdi, Puccini en Massenet, Lehár (ja, ook operette!) en Donizetti, Offenbach en Mussorgski, Tschaikowski en Auber, Mascagni en Mozart, Beethoven én Richard Tauber's 'Du bist die Welt für mich', dat - gezongen door Rudolf Schock - onder Schüchters leiding tot evergreen werd.
Krijn de Lege, 20.6.2023