GIACOMO PUCCINI and RUDOLF SCHOCK's "German bel canto"

E n g l i s h:

Rudolf Schock

intended - at least till 1958 - to concentrate on Richard Wagner in his later career as a singer.

In the forties and fifties, Schock’s great years of singing, he was drawn to Italian operas, in particular those of Giacomo Puccini.

Giacomo Puccini
(1858 - 1924) 

The melody beauty of Puccini’s operas and their dramatic realism matched the possibilities of his voice and his vocal ambitions. At Schock's house there was no portrait of Richard Tauber, but there was one of the Italian tenor legend Enrico Caruso.

Rudolf Schock recorded a lot of Italian arias in the original language, but managed to make the same arias flow in a widely accessible “German” belcanto ("Italianitá"). The emphasis was put equally on vowels and consonants, which characterizes Schock's highly intelligible "eloquent-pregnant diction" (Thomas Voigt 2017).

It is logical, that in German-speaking countries during a long time people held on to performances of foreign operas in German. Then they could really follow and understand opera texts!

In the post-war years "Wirtschaftswundertenor" Rudolf Schock turned out to be the perfect medium for that. Because of his outward appearance, but above all his extraordinary musicality and warm-blooded, romantic timbre, which connected lyricism with dramatic expressiveness.

Young and old fell for it!

Rudolf Schock
(1915 - 1986)

I quote the highly respected music critic Paul Korenhof  from the Netherlands, who wrote in 2006:

"... I became increasingly aware of his (Schock's) incredible musicality ... a wonderful example can be heard in Verdi's 'Rigoletto' led by conductor Ferenc Fricsay ... the magical semitones form a singing lesson in itself - his seduction skills with the highest level of intimacy ... "

Rudolf Schock & Giacomo Puccini on tone carrier

In the YouTube video linked to this article Schock sings the famous tenor aria 'Che gelida manina /Wie eiskalt ist dies' Händchen' from Puccini's opera 'La Bohème'. Qualifications such as 'highest level of intimacy 'and 'dramatic expression 'are amply present in the recording.

This - sound technically somewhat limited - radio performance from 1951 first appeared in 2005 on CD label  RELIEF (CR 3001).

Her exceptional quality is comparable to Schock's very early live recording of the same air in 1946 under conductor Felix Lederer.

Also on CD, there are fine German highlights from the Puccini operas 'La Bohème' and 'Mme Butterfly' recorded in the studio with Rudolf Schock, Erna Berger, Erika Köth, Dietrich Fischer-Dieskau, Gottlob Frick and conductor Wilhelm Schüchter.

Lisa della Casa, Rudolf Schock and Josef Metternich sing in a studio selection from 'Tosca'. A complete radio version of 'Tosca' under Schüchter is also available with alongside Schock, Carla Martinis and Josef Metternich.

Last but not least:

Schock can be heard frequently on CD and YouTube in separate Puccini arias (among other things in 'Turandot').

In the opera theaters Rudolf Schock performed in 'Mme Butterfly' and 'Il Tabarro'.

Schock's Rodolfo / Rudolf ('La Bohème') was heard many times in, for example, London and Vienna. The "cold hands" belonged there, among others, to the sopranos Elisabeth Schwarzkopf and Victoria de los Angeles, who both sang the Parisian girl Mimi.

In the Vienna State Opera (1956) Carla Martinis, Walter Berry and Rudolf Schock performed in 'Manon Lescaut'. 

D e u t s c h:
Rudolf Schock

beabsichtigte - zumindest bis 1958 - sich in seiner späteren Karriere als Sänger auf Richard Wagner zu konzentrieren.
In den vierziger und fünfziger Jahren, seinen großen Sängerjahren, zog es Rudolf Schock zu italienischen Opern hin, insbesondere zu denen von Giacomo Puccini. Ihre Klangschönheit und ihr dramatischer Realismus passten ausgezeichnet zu den Möglichkeiten seiner Stimme und seinen musikalischen Ambitionen. Bei Schock hing kein Porträt von Richard Tauber, sondern von der italienischen Tenorlegende Enrico Caruso.

Rudolf Schock nahm viele italienische Arien in der Originalsprache auf, schaffte es jedoch, die gleichen Arien in einem allgemein zugänglichen "deutschen" Belcanto ("Italianitá") strömen zu lassen.
Die Betonung lag dabei gleichermaßen auf Vokalen und Konsonanten, was Schocks sehr verständliche "schauspielerisch-prägnante Diktion" kennzeichnete (Thomas Voigt 2017).
Es ist logisch, dass im deutschsprachigen Raum noch sehr lange an Ausführungen ausländischer Opern in deutscher Sprache festgehalten wurde. Dann konnte man die Operntexte wirklich verstehen!
In den Nachkriegsjahren erwies sich "Wirtschaftswundertenor" Rudolf Schock als das perfekte Medium dafür. Durch sein äußeres Erscheinungsbild, aber vor allem durch eine außergewöhnliche Musikalität und ein warmblütiges, romantisches Timbre, das Lyrik mit dramatischer Ausdruckskraft verband. Jung und Alt fielen darauf herein!

Ich zitiere den hoch angesehenen Musikkritiker Paul Korenhof aus den Niederlanden, der 2006 schrieb:
"... ich wurde mir seiner (Schocks) unglaublichen Musikalität immer bewusster ... ein glänzendes Beispiel hört man in Verdis 'Rigoletto' unter der Leitung von Ferenc Fricsay ... die magischen Halbtöne bilden eine Gesangsstunde an sich - seine Verführungskünste mit dem höchsten Grad von Intimität ... "

Rudolf Schock & Giacomo Puccini auf Tonträger
Im oben gezeigten YouTube-Video mit der berühmten Tenor-Arie "Che gelida manina/Wie eiskalt ist dies' Händchen "aus Puccinis Oper "La Bohème" kommen Qualifikationen wie "höchster Grad von Intimität"und "dramatische Ausdruckskraft" reichlich zur Geltung. Diese - zwar klangtechnisch etwas eingeschränkte - Radio-Performance aus dem Jahre 1951 erschien 2005 zum ersten Mal auf CD (RELIEF CR 3001). 
Ihre außergewöhnliche Qualität ist vergleichbar mit Schocks sehr frühe Live-Aufnahme von 1946 unter dem Dirigenten Felix Lederer.

Von den Puccini-Opern "La Bohème“ und "Mme Butterfly“ gibt es auch  Querschnitte in Luxusbesetzung, die im Studio mit Rudolf Schock, Erna Berger, Erika Köth, Dietrich Fischer-Dieskau, Gottlob Frick und dem Dirigenten Wilhelm Schüchter aufgenommen wurden.
Lisa della Casa, Rudolf Schock und Josef Metternich sangen ebenfalls im Studio Fragmente aus 'Tosca'. Eine komplette Radioversion von 'Tosca' unter Schüchter ist mit Rudolf Schock, Carla Martinis und Josef Metternich auch auf CD zu haben.
Weiter ist Schock häufig auf CD und YouTube in einzelnen Puccini-Arien zu hören (u.a. in 'Turandot').

In den Opernhäusern trat der Sänger in "Il Tabarro" und oft in"Mme Butterfly" auf.
Schocks Rodolfo/Rudolf ('La Bohème') war z.B. in London und Wien mehrfach zu bewundern. Die dortigen, "eiskalten Händchen" gehörten u.a. den Sopranistinnen Elisabeth Schwarzkopf und Victoria de los Angeles an.
In der Wiener Staatsoper (1956) sangen Carla Martinis, Walter Berry und Rudolf Schock mit viel Erfolg in "Manon Lescaut". 

N e d e r l a n d s:

Rudolf Schock 
was - in elk geval nog in 1958 - van plan zich in zijn latere zangersloopbaan op Richard Wagner te concentreren.
In de jaren veertig en vijftig, zijn grote zangjaren, voelde hij zich aangetrokken tot Italiaanse opera's, met name die van Giacomo Puccini. De klankpracht van diens opera's en hun dramatisch realisme pasten bij de mogelijkheden van zijn stem en zijn vocale ambities. Maar bij Schock thuis hing geen portret van Richard Tauber, maar wel van de Italiaanse tenorlegende Enrico Caruso.

Rudolf Schock nam menige Italiaanse aria in de oorspronkelijke taal op, maar speelde het klaar dezelfde aria's ook in een breed toegankelijk Duitstalig/Germaans belcanto ("Italianitá") te laten stromen. Daarin kwam  het accent gelijkwaardig op klinkers én medeklinkers te liggen, waardoor Schock's zeer verstaanbare "welsprekend-pregnante dictie" (Thomas Voigt 2017) wordt gekenmerkt.
Het is logisch, dat men in Duitstalige landen lange tijd vasthield aan uitvoeringen van buitenlandse opera's in het Duits. Dan konden de mensen immers operateksten volgen en begrijpen. In de naoorlogse jaren bleek
"Wirtschaftswundertenor" Rudolf Schock daarvoor het perfecte medium. Door zijn uiterlijke verschijning, maar bovenal een buitengewone muzikaliteit en een warmbloedig, romantisch timbre, dat lyriek met dramatische uitdrukkingskracht verbond: jong en oud vielen ervoor.

Ik citeer de in Nederland zeer gerespecteerde muziekcriticus Paul Korenhof, die in 2006 schreef:
"... steeds meer werd ik mij bewust van zijn (Schock's) ongelooflijke muzikaliteit ... een schitterend voorbeeld is te horen in Verdi's 'Rigoletto' o.l.v. dirigent Ferenc Fricsay ... de magische halve tonen vormen een zangles op zich - zijn verleidingskunsten met de hoogste mate van intimiteit ..." 

Rudolf Schock & Giacomo Puccini op toondrager 
In de aan deze tekst gelinkte YouTube-opname van de beroemde tenor-aria 'Che gelida manina/Wie eiskalt ist dies' Händchen' uit Puccini's opera 'La Bohème' zijn kwalificaties als 'hoogste mate van intimiteit' en 'dramatische uitdrukkingskracht' ruimschoots aanwezig. Deze - klanktechnisch wat beperkte - uitvoering uit 1951 verscheen voor het eerst in 2005 bij platenlabel RELIEF (CR 3001).
Haar bijzondere kwaliteit is vergelijkbaar met die van Schock's live-opname uit 1946 onder dirigent Felix Lederer.

Van de Puccini-opera's 'La Bohème' en 'Mme Butterfly' bestaan met Rudolf Schock, Erna Berger, Erika Köth, Dietrich Fischer-Dieskau, Gottlob Frick en dirigent Wilhelm Schüchter ook voortreffelijke in de studio opgenomen samenvattingen. 
Verder zingen Lisa della Casa, Rudolf Schock en Josef Metternich in een studio-selectie uit 'Tosca'. Een complete radio-uitvoering van 'Tosca' onder Schüchter is eveneens op CD verkrijgbaar met naast Schock, Carla Martinis en Josef Metternich.

Tenslotte:
Op CD en YouTube is Schock veelvuldig te beluisteren in afzonderlijke Puccini-aria's (o.a. in 'Turandot').

In de operatheaters trad hij op in 'Mme Butterfly' en 'Il Tabarro'. 
Schock's Rodolfo/Rudolf  ('La Bohème') was vele malen te horen in o.a. Londen en Wenen. De "koude handjes" behoorden daar o.a. toe aan de sopranen Elisabeth Schwarzkopf en Victoria de los Angeles, die het Parijse meisje Mimi zongen.
In de Staatsopera van Wenen (1956) traden Carla Martinis, Walter Berry en Rudolf Schock op in 'Manon Lescaut'. 

Krijn de Lege, 17.9.2019

RUDOLF SCHOCK in LOHENGRIN by RICHARD WAGNER 1936, 1953, 1963

E N G L I S H:
In above YouTube video Rudolf Schock sings excerpts from the 3rd act of 'Lohengrin':
. 1936: as a tenor under Wilhelm Furtwängler in the Choir of the Bayreuther Festspiele, which is for us more of a stimulating sense than a direct musical experience.
. 1953: as Lohengrin in the first part of the beautiful 'Brautgemachszene / bridal room scene'. Rudolf Schock sounds lyrical and warm and the soprano Maud Cunitz clear and involved. Conductor: Wilhelm Schüchter.
. 1963: Rudolf Schock live in Lohengrin's 'Grail narration' with a performance, "in which 'Italian' singing culture and 'German' expressiveness are merging" (Thomas Voigt). Conductor: Horst Stein.

D E U T S C H:
Im obenstehenden YouTube-Video singt Rudolf Schock Auszüge aus der 3. Akt von 'Lohengrin':
. 1936: als Sänger unter Wilhelm Furtwängler im damaligen Chor der Bayreuther Festspiele, was für uns eher eine anregende Erkenntnis als ein unmittelbar musikalisches Erlebnis ist.
. 1953: als Lohengrin im ersten Teil der schönen Brautgemachszene. Rudolf Schock lyrisch und warm und die Sopranistin Maud Cunitz klar und engagiert. Dirigent: Wilhelm Schüchter.
. 1963: Rudolf Schock live in Lohengrins Gralserzählung mit einer Darstellung, "in der 'italienische' Gesangskultur und 'deutsche' Expressivität miteinander verschmelzen" (Thomas Voigt). Dirigent: Horst Stein.

N E D E R L A N D S:

In de YouTube-video hierboven zingt Rudolf Schock fragmenten uit het 3e bedrijf van 'Lohengrin':

. 1936: als zanger onder Wilhelm Furtwängler in het toenmalige koor van de Bayreuther Festspiele, wat voor ons eerder een prikkelend besef is, dan een directe muzikale ervaring.

. 1953: als Lohengrin in het eerste gedeelte van de prachtige 'Brautgemachszene/bruidskamerscène'. Rudolf Schock lyrisch en warm en de sopraan Maud Cunitz helder en betrokken. Dirigent: Wilhelm Schüchter. 

. 1963: Rudolf Schock live in Lohengrin's 'Graalsvertelling' met een voordracht, "waarin 'Italiaanse' zangcultuur en 'Duitse' expressiviteit met elkaar versmelten" (Thomas Voigt). Dirigent: Horst Stein.

E N G L I S H

"Rudi always wanted to run up the stage with a sword!"
A statement many years ago of one of Rudolf Schock's brothers in an interview.
Until the 60s, Rudolf Schock had the intention to focus on Richard Wagner's operas full of myths and legends on later age. In 1958 during his Holland Festival performances in Richard Strauss' opera 'Ariadne auf Naxos', he said this to a Dutch newspaper. Understandable, because Rudolf Schock sang the same year in Bizet's 'Carmen' under the direction of Wieland Wagner, grandson of Richard. After that performance, Wagner invited him to come to Bayreuth in 1959 to play the leading role of Walther van Stolzing in Richard Wagner's opera 'Die Meistersinger von Nürnberg'.

In the 19th and 20th centuries it was obvious that a German opera singer had the ambition to occupy himself with the complicated operas of the thoroughly German composer Richard Wagner. Of course, if he had the appropriate voice type.

Schock's first Wagner activities are in the Choir of the Bayreuther Festspiele 1936. With his sister Elfriede he sings in 'Parsifal', 'Götterdämmerung' and 'Lohengrin' and likes to be photographed with the famous 'Lohengrin' performer Franz Völker. Adolf Hitler is happy to be present at the premiere of 'Lohengrin'. Wilhelm Furtwängler conducts.

Still in the same year, Schock sings at the opera theater of his birthplace Duisburg the young Germanic spring god Froh in 'Das Rheingold'.
In 1939 he can be heard as 'Steuermann' in 'Der fliegende Holländer' and as the guild member Kunz Vogelsang in'Die Meistersinger von  Nürnberg', an earthly opera that focuses on the historical guild of German "minne/master" singers.

And so it went on with Wagner:

1952: "Young Sailor" in 'Tristan und Isolde' (NB: Schock's oldest daughter is called Isolde!). Another 'Steuermann' at the Vienna State Opera.
In the legendary gramophone record production of 'Tristan und Isolde' under Furtwängler he sings not only the young sailor but also the dreamy shepherd of the 3rd act (now on CD)
In a radio production of 'Das Rheingold' he is once again the god Froh (now on CD)

1953: on gramophone record the title role of 'Lohengrin' (now on CD)
1956: on gramophone record too Walther van Stolzing in 'Die Meistersinger ...' (now on CD)
1957: on stage 'Lohengrin' 
1959: on stage 'Lohengrin' again and in Bayreuth as Walther von Stolzing. The first act of  'Die Meistersinger' is broadcast live on television worldwide. The complete Bayreuth performance is available on CD now.
1960: on gramophone record Erik in the 'Fliegender Holländer' (now on CD)
1963: he sings live in an opera concert in Munich the 'Gralserzählung' from 'Lohengrin' (now on CD).

In the following years Rudolf Schock delivers various messages in public. He often says that his voice is less suitable for the large Wagner operas. But he also regrets that he never sang the role of Siegmund in 'Die Walküre' on opera stage.
In 1978 Schock still recorded Siegmund's best-known aria 'Winterstürme wichen dem Wonnemond'. That recording at an advanced age shows that the role of Siegmund could probably have belonged to Schock's vocal possibilities.

D E U T S C H 

"Rudi wollte schon immer mit einem Schwert auf die Bühne!" 
Vor vielen Jahren aus dem Mund eines Bruders von Rudolf Schock in einem Interview aufgezeichnet. Rudolf Schock hatte bis Anfang der 1960er Jahre den Wunsch, sich in einem späteren Alter auf Richard Wagners Sagen/Legendenopern zu konzentrieren. 1958 brachte er es während seiner Holland Festival-Aufführungen in der Richard Strauss-Oper 'Ariadne auf Naxos' in einem Interview mit einer niederländischen Zeitung heraus. Verständlich, denn Rudolf Schock sang imselben Jahr in Bizets 'Carmen' unter der Regieführung von Wieland Wagner, Enkel von Richard. Nach diesem Auftritt lud er ihn 1959 nach Bayreuth ein, um in Richard Wagners Oper 'Die Meistersinger von Nürnberg' die Hauptrolle von Walther van Stolzing zu spielen.

Im 19. und 20. Jahrhundert war es offensichtlich, dass ein deutscher Opernsänger den Ehrgeiz hatte, sich mit den komplizierten Opern des exklusiv deutschen Komponisten Richard Wagner zu beschäftigen. Natürlich, wenn er die Stimme dafür hätte.

Die ersten Wagner-Aktivitäten von Rudolf Schock sind die des Chores während der Bayreuther Festspiele von 1936. Mit seiner Schwester Elfriede tritt er in 'Parsifal', 'Götterdämmerung' und 'Lohengrin' auf und lässt sich gerne mit dem berühmten Franz Völker fotografieren. Adolf Hitler ist bei der Premiere von 'Lohengrin' auch dabei. Wilhelm Furtwängler dirigiert.
Schon 1936 singt Schock im Opernhaus seines Geburtsortes Duisburg den jungen germanischen Frühlingsgott Froh in 'Das Rheingold' 
1939 ist er als "Steuermann" in 'Der fliegende Holländer' und als Zunftmitglied Kunz Vogelsang in 'Die Meistersinger von Nürnberg' zu hören, einer jetzt mal irdischen Oper, die sich auf die historische Zunft deutscher Minne- / Meistersänger richtet.

Und so ging es weiter mit Wagner:

1952: "Junger Seemann" in 'Tristan und Isolde' (Hinweis: Schocks älteste Tochter heißt Isolde!). Ein weiterer Steuermann an der Wiener Staatsoper.
In der legendären Schallplattenproduktion von 'Tristan und Isolde' unter Furtwängler singt er neben dem jungen Seemann auch den verträumten Hirten des 3. Aktes (jetzt auf CD)
In einer Radioproduktion von 'Das Rheingold' ist er wieder der Gott Froh (jetzt auf CD)
1953: auf der Schallplatte die Titelrolle von 'Lohengrin' (jetzt auf CD)
1956: auf  der Schallplatte den Walther van Stolzing in "Die Meistersinger ..." (jetzt auf CD)
1957: auf der Bühne den 'Lohengrin'
1959: auf der Bühne 'Lohengrin' und in Bayreuth Walther von Stolzing. Der erste Akt von 'Die Meistersinger' wird weltweit live im Fernsehen übertragen. Die vollständige Bayreuther Opernausführung ist jetzt auch auf CD festgelegt.
1960: auf dem Album Erik im Fliegender Holländer (jetzt auf CD)
1963: Er singt live in einem Opernkonzert in München die 'Gralserzählung' aus 'Lohengrin' (jetzt auf CD).

In den späteren Jahren äussert sich Rudolf Schock in bezug auf Wagner zweifach. Er sagt oft, seine Stimme sei für die großen Wagner-Opern weniger geeignet. Bedauert aber auch, er habe auf der Opernbühne nie die Rolle des Siegmunds in 'Die Walküre' gesungen.
1978 nahm Schock doch noch Siegmunds bekannteste Arie 'Winterstürme wichen dem Wonnemond' auf. Die Aufnahme im fortgeschrittenen Alter zeigt, dass die Rolle von Siegmund wahrscheinlich zu Schocks stimmlichen Möglichkeiten gehört hätte.


N E D E R L A N D S 

"Rudi wilde altijd al met een zwaard het toneel op!" 
Vele jaren geleden opgetekend uit de mond van één van de broers van Rudolf Schock in een vraaggesprek. Tot in het begin van de jaren 60 koesterde Rudolf Schock de wens op latere leeftijd zich toe te leggen op de sagen/legenden-opera's van Richard Wagner. In 1958 tijdens zijn Holland Festival-optredens in de Richard Strauss-opera 'Ariadne auf Naxos' bracht hij dat in een interview met een Nederlandse krant naar buiten. Begrijpelijk, want Rudolf Schock zong datzelfde jaar in Bizet's 'Carmen' onder regie van Wieland Wagner, kleinzoon van Richard. Na die voorstelling nodigde deze hem uit in 1959 in Bayreuth de hoofdrol van Walther van Stolzing in Richard Wagner's opera 'Die Meistersinger von Nürnberg' te komen zingen. 

In de 19e en 20ste eeuw was het vanzelfsprekend, dat een Duitse operazanger de ambitie had, zich met de gecompliceerde opera's van de door en door Duitse componist Richard Wagner bezig te houden. Natuurlijk als hij daar de stem voor had.
De eerste Wagner-activiteiten van Rudolf Schock zijn die als koorlid tijdens de Bayreuther Festspiele van 1936. Met zijn zusje Elfriede treedt hij op in 'Parsifal', 'Götterdämmerung' en 'Lohengrin' en gaat hij graag op de foto met de beroemde 'Lohengrin'-vertolker Franz Völker. Bij de première van 'Lohengrin' is Adolf Hitler graag present. De grote Wilhelm Furtwängler dirigeert.

Nog in 1936 zingt Schock aan het operatheater van zijn geboorteplaats Duisburg de jonge Germaanse lentegod Froh in 'Das Rheingold'.
In 1939 is hij te horen als 'Steuermann' in 'Der fliegende Holländer' en als het gildelid Kunz Vogelsang in 'Die Meistersinger von Nürnberg', een nu eens aardse opera, die het historische gilde van de Duitse minne-/meesterzangers  centraal stelt. 

En zo ging het verder met Wagner:

1952: 'Junger Seemann' in 'Tristan und Isolde' (NB.: Schock's oudste dochter heet Isolde!). Nog eens 'Steuermann' aan de Staatsopera van Wenen. 
In de legendarische platenproduktie van 'Tristan und Isolde' onder Furtwängler zingt hij behalve de jonge zeeman ook de dromerige herder van de 3e akte (nu op CD)
In een radioproduktie van 'Das Rheingold' is hij nog eens de god Froh (nu op CD)
1953: op de plaat de titelrol van 'Lohengrin' (nu op CD)
1956: op de plaat Walther van Stolzing in 'Die Meistersinger...' (nu op CD)
1957: op het toneel 'Lohengrin'
1959: op het toneel 'Lohengrin' en in Bayreuth Walther von Stolzing. De eerste akte van 'Die Meistersinger'  wordt wereldwijd rechtstreeks op televisie uitgezonden. De complete uitvoering is nu op CD verkrijgbaar.
1960: op de plaat Erik in de 'Fliegender Holländer' (nu op CD)
1963: zingt hij live in een operaconcert te München de 'Gralserzählung' uit 'Lohengrin' (nu op CD).

In de jaren daarna geeft Rudolf Schock in het openbaar verschillende boodschappen af. Heel vaak zegt hij, dat zijn stem voor de grote Wagner-opera's minder geschikt is. Maar ook betreurt hij het, dat hij nooit op het operatoneel de rol van Siegmund in 'Die Walküre' heeft gezongen.
In 1978 neemt Schock dan toch nog Siegmunds bekendste aria 'Winterstürme wichen dem Wonnemond' op. Die opname op gevorderde leeftijd laat horen, dat de rol van Siegmund waarschijnlijk binnen Schock's vocale mogelijkheden had kunnen behoren.  

Krijn de Lege, 4.9.2019/21.1.2020 

IVÁN ERÖD in Memoriam

IN MEMORIAM IVÁN ERÖD 1936 - 2019

E N G L I S H:
Iván Eröd died. End of June 2019.
As a 26-year-old solo répétiteur / piano accompanist for the Vienna premiere of Alban Berg's 'LULU' in 1962 he attracted the attention of conductor Karl Böhm AND "Alwa" tenor Rudolf Schock.
Schock invited Eröd to a piano partnership that would take eighteen years.
In addition Iván Eröd acquired himself as a composer a big name in Central Europe
(Website: www.ivan-eroed.at ).

Rudolf Schock & Iván Eröd perform from the song composer Carl LOEWE and with lyrics of Theodor FONTANE:
The ballad "TOM THE RHYMER" (opus 135a).
Iván Eröd accompanied in the fall of 1980 on the piano Rudolf Schocks last major record recording.

D E U T S C H: 

Iván Eröd ist gestorben. Ende Juni 2019.

Als Solorepetitor/Klavierbegleiter für die Wiener Erstaufführung von Alban Bergs 'LULU' 1962 zog er die Aufmerksamkeit des Dirigenten Karl Böhm UND "Alwa"-Darstellers Rudolf Schock auf sich.

Schock lud Eröd zu einer Klavierpartnerschaft ein, die achtzehn Jahre dauern sollte.

In den Jahren, die folgten, erwarb sich Iván Eröd als Komponist einen grossen Namen in Mitteleuropa

(Webseite: www.ivan-eroed.at).

Rudolf Schock & Iván Eröd führen vom Liedkomponisten Carl Loewe und auf Text von Theodor Fontane:

Die Ballade "Tom der Reimer" (Opus 135a).

Iván Eröd begleitete im Herbst 1980 am Klavier Rudolf Schocks letzte grössere Schallplatten-Einspielung.

Also with Schock & Eröd/Auch mit Schock & Eröd:

Krijn de Lege, 11.8.2019

INVITATION TO Berté/SCHUBERT's "HOUSE OF THREE GIRLS/DAS DREIMÄDERLHAUS"!

" ... A pure musical genius in 'Dreimäderlhaus' (1958) personified is an outstanding German tenor Rudolf Schock as Baron Schober. He sings as hardly anyone else in motion pictures and deserves great degree of attention" 
(IMDb member Marcin Kukuczka from Poland, born 1979)
















LINKS TO my UPDATED blog article on this "Singspiel/sing-play":

RUDOLF SCHOCK zingt Heinrich Berté/FRANZ SCHUBERT (Nederlandse versie)
RUDOLF SCHOCK singt Heinrich Berté/FRANZ SCHUBERT (Deutsche Version)
ENGLISH translation via:  https://translate.google.com.


N E D E R L A N D S:

Inhoud bovengenoemde links:

•  de wordingsgeschiedenis van dit merkwaardige zangspel,
•  de kwellingen van de oorspronkelijke componist Heinrich Berté.
•  Berté's uiteindelijke arrangement met alleen maar muziek naar composities van Franz Schubert, die bijna een eeuw na zijn dood toch nog het grote muziektheater-succes had, waar hij tijdens zijn leven zo naar had verlangd.
• wat in het zangspel waarheid is en wat erbij is gefantaseerd.
• de film, die Sissi-regisseur Ernst Marischka in 1958 maakte met Karlheinz Böhm als Schubert en Rudolf Schock als zijn vriend Franz von Schober. Marischka zette centraal de driehoeksverhouding tussen Schubert, Von Schober en Hannerl, één van de drie meisjes uit het "Dreimäderlhaus". De climax daarvan is het hartstochtelijke Schubertlied 'Ungeduld', waarmee de in liefdesaangelegenheden uiterst onhandige Schubert aan Hannerl zijn liefde verklaart. Hij doet dat namelijk indirect door Franz von Schober dit lied te laten zingen. Na de laatste noot stort Hannerl zich dan ook in de armen van Von Schober.
• grammofoonplaatopnamen uit het werk, die met Rudolf Schock zijn opgenomen. In 1974 verscheen - t.g.v. een serie theateruitvoeringen met Schock - een LP met hoogtepunten uit het "Driemeisjeshuis". Op deze LP worden de drie meisjes gezongen door stersopraan Renate Holm, Schock's nichtje Karin Schock en zijn oudste dochter Isolde. Isolde Schock-Dehn, die een veelbelovende mezzo-sopraanstem had en daarmee ook af en toe optrad, overleed in 1983 aan een ernstige ziekte.
• Rudolf Schock zingt op de LP de rol van Schubert, zoals de zangspel-plot het voorschrijft. Zijn finale-lied ("Nicht Klagen...") heeft een opvallend rake tekst, die Schubert's historisch aantoonbare frustraties bij de omgang met meisjes en vrouwen knap inzichtelijk maakt. 

D E U T S C H:

Inhalt obengenannter Links:

·       die Geschichte dieses bemerkenswerten Gesangsspiels,

·       die Qualen des ursprünglichen Komponisten Heinrich Berté,

·       Berté‘s letztes Arrangement mit nur Musik basierend auf Kompositionen von Franz Schubert, der fast ein Jahrhundert nach seinem Tode doch noch den großen Musiktheatererfolg hatte, nach dem er sich in seinem Leben so sehr gesehnt hatte.

·       Was historisch stimmt im Singspiel und was darin phantasiert wurde,

·       der Film, den Sissi-Regisseur Ernst Marischka 1958 mit Karlheinz Böhm als Schubert und Rudolf  Schock als seinem Freund Franz von Schober drehte. Marischka rückte die Dreiecksbeziehung zwischen Schubert, Von Schober und Hannerl, einem der drei Mädchen aus dem Dreimäderlhaus, in den Mittelpunkt. Das macht er mit dem leidenschaftlichen Schubert-Lied „Ungeduld“, womit der in Liebessachen äußerst ungeschickte Schubert Hannerl seine Liebe erklärt. Er tut dies indirekt, indem er Franz von Schober dieses Lied singen lässt. Nach der letzten Note fällt Hannerl denn auch Von Schober in die Arme,

·       Schallplattenaufnahmen aus dem Werk, die mit Rudolf Schock aufgenommen wurden. 1974 - gelegentlich einer Reihe vonTheateraufführungen mit Schock – erschien eine LP mit Highlights aus dem ‚Dreimäderlhaus‘. Auf der LP werden die drei Mädchen von Star-Sopranistin Renate Holm, Schocks Nichte Karin Schock und seiner ältesten Tochter Isolde gesungen. Isolde Schock-Dehn, die eine vielversprechende Mezzosopran-Stimme hatte und auch gelegentlich auftrat, starb 1983 an einer schweren Krankheit. Rudolf Schock singt auf der LP die Rolle von Schubert, wie es auch  die Singspielhandlung vorschreibt. Sein Finale-Lied ("Nicht Klagen ...") hat einen auffallend treffenden Text, der Schuberts historisch nachweisbare Frustration im Umgang mit Mädchen und Frauen klug einsichtig macht.

E N G L I S H:

Content above-mentioned Links:

• the history of this remarkable “Singspiel/sing-play”,

• the torments of the original composer Heinrich Berté.

• Berté's final arrangement with only music based on compositions by Franz Schubert, who almost a century after his death still had the great musical theater success he had longed for during his life.

• what is true in the “Singspiel” and what is fiction?

• the film that “Sissi” director Ernst Marischka made in 1958 with Karlheinz Böhm as Schubert and Rudolf Schock as his friend Franz von Schober. Marischka centered on the triangular relationship between Schubert, Von Schober and Hannerl, one of the three girls from the "Dreimäderlhaus". The climax is the passionate Schubert song “Ungeduld/Impatience”, with which the extremely clumsy Schubert in love affairs actually declares his love to Hannerl. He does that indirectly by having Franz von Schober sing this song. After the last note, Hannerl falls therefore into the arms of Von Schober.

• recordings from the work, which were made with Rudolf Schock.

In 1974 - on the occasion of a series of theater performances with Schock – highlights from the "Three Girls House" were published on LP: The three girls are sung by star soprano Renate Holm, Schock's niece Karin Schock and his eldest daughter Isolde. Isolde Schock-Dehn, who had a promising mezzo-soprano voice and therefore occasionally performed it, died in 1983 of a serious illness.

Rudolf Schock sings the role of Schubert, as the plot prescribed. His final song ("Nicht Klagen/No Complaints ...") has a surprisingly striking text, which makes Schubert's historically detectable frustrations when dealing with girls and women cleverly clear.

Krijn de Lege, 31.7.2019