03.10.08

RUDOLF SCHOCK ZINGT ALBAN BERG (Nederlands)


Rudolf Schock zingt ALBAN BERG
Met andere woorden: Rudolf Schock zingt 'contemporaine muziek', 'hedendaagse' muziek. Anno 2008 zijn die bijvoeglijke naamwoorden achterhaald. Want we hebben het over muziek uit de 20ste oftewel de vorige eeuw: 'klassieke' muziek, die toen geschreven werd. Maar het woord 'klassiek' is een containerbegrip. Het kan o.a. muziek 'van blijvende waarde' betekenen of muziek 'uit de oudheid' of 'ernstige' muziek en met name dat woord 'ernstig' is ook weer onzin, omdat heel veel 'ernstige' muziek juist vrolijk en opgewekt is. Ik stel dus voor, dat we alle woordproblemen, definities en classificaties overslaan en als uitgangspunt nemen, wat het Duitse kwaliteitsweekblad 'Die Zeit' online over Rudolf Schock schrijft: "Het doet er niet toe wat Schock zingt: hij zet al het vreemdsoortige en bizarre losjesweg op de juiste plek, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Hij toont zich daarbij steeds weer verbazingwekkend onbevooroordeeld. Als je hem hoort zingen, klinkt het, alsof hij een rol of lied voor het eerst ziet, maar direct in staat is zich die rol of dat lied perfect eigen te maken - een soort natuurwonder, zou je kunnen zeggen". Dus losjesweg: wíj luisteren en 'het natuurwonder' zingt. In dit artikel in de opera 'LULU' van Alban Berg.
Alban Berg















Over Schocks verhouding tot de 'moderne muziek' schrijft Gerald Köhler in 'Rudolf Schock & Die Roelens' (Theaterwissenschaftliche Sammlung der Universität zu Köln, 2005): "Musikalische Moderne blieb Rudolf Schock - im Gegensatz zu Fritz Wunderlich - fremd, obwohl er gewichtige Partien in ...(Köhler noemt drie moderne opera's) sang".
Ik twijfel eraan of Köhler gelijk heeft, als ik mijn heel wat langere lijstje bekijk van de keren, dat Schock (min of meer) nieuwe muziek uit de 20ste eeuw zong. Hij ging met de 'musikalische Moderne' net zo om als met Verdi, Mozart, Beethoven, Schubert, Lehár, Strauss (J. en R.), Wolf enz. en wel op de manier, die 'Die Zeit' hierboven zo treffend formuleert: hij benaderde alle muziek met een open mind en onbevangen natuurlijkheid.
In een tv-gesprek (1973) houdt hij wel een slag om de arm: hij heeft niets tegen moderne opera's, maar vindt wel, dat je niet álles moet willen zingen. Hij zegt tamelijk 'kieskeurig' met 'modern werk' te zijn omgegaan en aannemelijk is, dat zijn kieskeurigheid dan vooral het experimentele werk betrof. 
Rolf Liebermann 1954

In zijn biografie laat Schock Rolf Ulrici de volgende anekdote optekenen: In 1954 zingt Schock te Salzburg in de wereldpremière van Rolf Liebermanns nieuwe opera 'Penelope'. Als de componist tijdens een repetitie aan Schock vraagt, of de opera hem bevalt, antwoordt Schock, dat het duet, dat hij mag zingen, mooi is en de muziek zeer geschikt voor de stem. Hij voegt daar echter een wat onhandig grapje aan toe: "Maar met een paar akkoorden van Puccini zou het nog veel mooier klinken". Liebermann zegt niets en kijkt Schock met grote ogen aan. Schock filosofeert in zijn boek hierover verder: Hij beseft, dat hij te ver is gegaan, maar vindt tegelijk, dat de muziekkritiek met twee maten meet. Over muziek, die een breed publiek aanspreekt, mag je kennelijk allerlei lelijke dingen zeggen, terwijl je van de muziek, die zich van het traditionele genre distantieert, af moet blijven. Veel van wat na de première de hemel in wordt geprezen, verdwijnt later in de archieven en de wetenschappelijke literatuur. Uitgevoerd worden zulke werken nooit meer. Verderop in de biografie benadrukt Schock, dat dit niet geldt voor Alban Bergs 'Lulu'. Ondanks aanvankelijk een zekere reserve tegenover het zingen van twaalftoon-muziek, stelt hij bij zichzelf vast, dat hij zich in deze opera "geheel en al als een vis in het water" voelde. Hij meende zelfs in Berg's muziek "merkwaardigerwijs" af en toe Mozart te horen doorklinken.
Mijn langere (mogelijk niet eens volledige) lijstje met 'Rudolf Schock in de Wereld van de min of meer experimentele Moderne Muziek' is net zo verrassend als het lijstje van zijn optredens in oratoria (zie mijn bijdrage van juni 2008 over de 'Missa Solemnis'):
  • Rudolf Schock zong van Ferruccio Busoni de rol van cavaliere Leandro in de opera 'Arlecchino' (uit 1917). Deze korte opera werd in 1946 in één avondprogramma uitgevoerd met Puccini's 'Il Tabarro' (uit 1913), waarin Schock waarschijnlijk als Luigi te horen was. In 1944 zong hij die rol ook al, maar om mij onbekende redenen heette Luigi toen Henri. Busoni behoort tot de 'vroege moderniteit', samen met Schönberg én Richard Strauss.
  • van Richard Strauss: de 'Sänger' in 'Der Rosenkavalier' (uit 1905), Narraboth in 'Salomé' (uit 1911), Bacchus in 'Ariadne auf Naxos' (uit 1916), Flamand in 'Capriccio' (uit 1942) en een aantal liederen. Daarvan zijn 'Capriccio' en (veelvuldig) 'Ariadne auf Naxos' op CD (Emi, DGG, Walhall) verkrijgbaar.
  • van Erich Wolfgang Korngold: uit 'Die tote Stadt' (1920) duet en finale, zowel in de opnamestudio (Emi) als live.
  • van Carl Orff: 'Catulli Carmina' (1942).
  • Ook aan de 'lichte' kant van het muzikale spectrum is nieuwe muziek gecomponeerd, die door Rudolf Schock gezongen werd: operettes van Juri Miljutin en Johannes Müller (een enkel fragment op CD's van het Membran-label). Verder filmmuziek van de Russische componist Isaak Dunajewski (1900 - 1955), die in de Stalintijd een bliksemcarrière maakte. Hij schreef o.a. de muziek voor de film 'Wesna' (= lente), waarvan een Duitse versie in 1947 te Berlijn in premiere ging. Dirigent Werner Eisbrenner nam voor deze filmversie met o.a. Rudolf Schock een aantal door Reinhard W. Noack vertaalde liederen op. Tijdens de Internationale Filmfestspiele Berlin 2005 werd de film 'Wesna' van regisseur Grigori Alexandrow hervertoond.
  • van de vooral als kerkmuziek-componist bekend geworden Ernst Pepping: 'Haus- und Trostbuch für Singstimme und Klavier' (1946). In deze bundel staan 42 liederen op teksten van Brentano, Goethe, Bergengruen, Eichendorff, F.G. Jünger, Claudius, Herder, Nietzsche, Dante u.a. De eerste - gedeeltelijke - uitvoering is in Berlijn op 27 februari 1949. Rudolf Schock en de alt Johanna Blatter zingen. Adolf Stauch (hoe kan het ook anders!) begeleidt. Sinds september 2009 zijn 2 liederen uit dit live-concert op CD verkrijgbaar (10-CD-box 'Rudolf Schock, Nachklang einer geliebten Stimme' van Membran/Documents en 4-CD-box 'Kammersänger Rudolf Schock' van Gala). Schock zingt de beide liederen op teksten van Eichendorff en Goethe. Pepping vindt dit 'Haus- und Trostbuch' het grootste en belangrijkste van zijn liedwerken. Na Hugo Wolf was er - volgens Pepping - nooit meer zo'n omvangrijke en belangrijke liederenverzameling geschreven.
Over Rudolf Schock schrijft Ernst Pepping in een brief van maart 1948: "...ik ben nu zover, dat ik, zo lijkt mij, de meest geschikte vertolkers... heb gevonden. Het zijn (voorlopig in vertrouwen meegedeeld) Schock (tenor van de staatsopera), op wiens stem ik verliefd ben (hopelijk vindt hij ook de tijd voor de studie, hij is een 'ster', maar nog niet geheel en al bedorven en bovendien een aardige kerel) en Pia Coursavé..... ." Blijkbaar vond Pia Coursavé geen tijd voor de studie. Johanna Blatter nam haar plaats in.

. van Arthur Bliss: 'The Olympians' (1949). In de eerste voorstellingenreeks van deze opera zong Schock in 1949 aan de Covent Garden Opera in Londen de rol van Hector. De BBC-opname lijkt niet verloren gegaan, maar is tot op heden niet op plaat of CD uitgebracht.
 
. van Igor Strawinsky: 'The Rake's Progress' (1951). In deze 'Carrière van een Losbandig Mens' zong Rudolf Schock de titelrol (Tom Rakewell) vanaf oktober 1951 in Hamburg, Wenen en Berlijn. Helaas lijkt er van geen van de uitvoeringen een opname te bestaan.

R. Schock (boven)
als Tom Rakewell
in 'The Rake's
Progress'

















. van Hans Ebert: 'Fünf Chinesische Lieder' (rond 1950?). De teksten zijn zeer waarschijnlijk van Hans Bethge, die Oosterse poëzie in het Duits 'hertaalde'. Ook Richard Strauss en Franz Lehár ('Von Apelblüten einen Kranz'!) maakten van Bethge's vertalingen gebruik. De vijf Chinese liederen zijn in 2005 door allereerst Relief op CD uitgebracht. Schock wordt aan de piano begeleid door Herbert Heinemann. De opnamen dateren van Mei 1951 één jaar voor Ebert's overlijden.
  • van Rolf Liebermann: 'Penelope' (1954). Rudolf Schock zingt te Salzburg de rol van Ercole in de wereldpremiere van 1954. Deze premiere is door Orfeo op CD vastgelegd,
  • en van Alban Berg: 'LULU' (1935).
ALBAN BERG (1885 - 1935)
Berg (l) und Schönberg (r)
Alban Berg wordt gezien als de belangrijkste belangrijkste vertegenwoordiger van de zogeheten 'twaalftoon-muziek'. De basis voor deze nieuwsoortige muziek werd rond 1925 gelegd door Arnold Schönberg (1874 - 1951), van wie Berg een prominente leerling was. Aardige details zijn, dat Schönberg zijn artistieke loopbaan begon als arrangeur van schlagers en operettes en dat hij na zijn 12-toonperiode weer terugkeerde naar een min of meer traditionele manier van componeren. De twaalftoon-techniek gaat uit van een manier van componeren met behulp van '12 slechts op elkaar betrokken tonen' . De 'gewone' manier van componeren gaat uit van 7 tonen, die samen een toonladder vormen. De eerste en centrale toon van die ladder heet de stamtoon. Alle andere tonen zijn betrokken op die stamtoon, bewegen zich als het ware naar die stamtoon toe. Het gevolg is, dat de luisteraar de ervaring heeft, dat een muziekstuk 'klopt'. Bij de 12-toon-methode is er geen centrale (stam)tonaliteit en is er dus geen beweging naar de stamtoon mogelijk. De 12 tonen staan tot elkaar in een evenwaardige relatie. Het gevolg daarvan is, dat menig luisteraar de muziek beleeft als 'niet kloppend', niet harmonieus en ontoegankelijk.

Alban Berg gaat in zijn beide opera's nogal vrij met Schönbergs 12 tonen om. Hij buigt ze bijvoorbeeld om naar thematische vormen voor bepaalde instrumenten, die zich aan de verschillende toneelpersonages hechten, waardoor toch vormen van centrale tonaliteit ontstaan. Die doen denken aan 'Leitmotive', muzikaal-harmonieuze (!) 'bewegingen' die vooral Richard Wagner toepaste om personen of gebeurtenissen uit zijn opera's te karakteriseren. In 'Lulu' hoort bijv. de piano bij de circusartiest en de saxofoon bij Alwa, de rol die Schock zingt. En er is meer, wat deze opera ondanks de nieuwe klanktaal toch tamelijk vertrouwd in de oren doet klinken.
Wat betreft de onderwerpen van zijn opera's is Berg ook niet zo recht in de leer. Schönberg kan zich er moeilijk mee verenigen, dat zijn leerling (en latere vriend) Berg in 'Lulu' het 'verheven verschijnsel opera' gebruikt voor de schildering van een 'half-wereld' van profiteurs, prostitués en gemankeerde kunstenaars. Over Bergs eerdere opera 'Wozzeck', waarin de tragiek wordt getoond van het voortgaande verval van een onderklasse in haar gebroken verhouding tot de maatschappij, is Schönberg in 1949 positiever: "Dit is een scene uit het dagelijkse leven. Eigenlijk onverenigbaar met het fenomeen 'opera', maar wat een waagstuk!"



Frank
Wedekind (1918)












DE OPERA 'LULU' is gebaseerd op een toneelstuk van FRANK WEDEKIND (1864 - 1918), van wie ik het puberdrama 'Frühlings Erwachen (Voorjaarsontwaken)' goed ken (In 1999 heb ik ook dat toneelstuk enkele keren met leerlingen en leraren mogen opvoeren). Over 'Frühlings Erwachen' heb ik vaak horen zeggen , dat de sexuele vrijheid, die door Wedekind als vanzelfsprekend zou zijn voorgesteld, in onze moderne tijd niet meer vermag te schokken. Dat waag ik te betwijfelen: In elk geval maakten in 1999 Wedekinds opvattingen op dit punt bij leerlingen en publiek nog veel los. Maar Wedekind heeft meer te melden: egoïsme is - volgens Wedekind - de pijler, waarop de samenleving rust. Egoïsme is de drijfveer van de mens, ook als hij goed doet. "Niemand zal een weldaad verrichten, als hij niet innerlijk ervan kan genieten". Verder veronderstelt hij, dat er twee soorten mensen zijn, elke soort met eigen idealen. Aan de ene kant zijn de 'sociaal bevlogenen', roependen in de woestijn ("de meesten zijn schrijvers/dichters"). Zij projecteren hun idealen als goddelijke waarheden rechtstreeks in de hemel. Met de aardse werkelijkheid hebben zij niet zo veel contact. Aan de andere kant staan de 'praktische mensen'. Zij gaan uit van de gegeven levensomstandigheden en proberen daarbinnen voor zichzelf een zekere volmaaktheid te construeren. Wedekind modelleert in 'Lulu' de figuren naar 'het gedrag van mensen en dieren in het circus. Hun leven is een kunststukje, dat ze goed of slecht volbrengen". Wedekind's 'Lulu' verschijnt in twee delen: in 1895 publiceert hij 'Aardgeest', in 1902 'De doos van Pandora'.

DE HANDELING:
(Wedekinds toneelstuk en Berg's opera verschillen tot en met het 2e bedrijf niet wezenlijk. Alleen in het derde bedrijf van de opera heeft Alban Berg, die zelf het libretto voor 'Lulu' schrijft, een aantal veelzeggende kunstgrepen toegepast of beter gezegd: WILLEN toepassen. Berg sterft namelijk in 1935 tijdens de werkzaamheden aan het 3e bedrijf. Hij laat echter genoeg materiaal achter om tot inhoudelijke conclusies over dat bedrijf te komen).
Chefredacteur/krantenuitgever Dr. Schön redt Lulu uit de goot. Hij geeft haar onderdak, kleren, eten en een opvoeding (uit onbaatzuchtige goedheid?). Lulu geeft zich voor altijd over aan Schön. Dit 'positief trauma' wordt haar identiteit. Schön kan het zich niet veroorloven met Lulu te trouwen. Hij heeft te veel te verliezen in de maatschappij, waar hij een machtig man is. Hij is zelfs van plan een adellijk meisje te trouwen. Lichamelijk en geestelijk genot mogen zijn loopbaan niet in de weg staan. Lulu krijgt nu nog iets van hem: mannen om mee te trouwen! De eerste, een arts, durft geen sexuele relatie met Lulu aan. De tweede, een kunstschilder, waagt het niet haar aan te raken. Toneelschrijver Alwa Schön, zoon van de chefredacteur, blijft twijfelen tussen de liefde en de kunst. Het lukt Lulu uiteindelijk toch met haar grote liefde Dr. Schön te trouwen. Lulu's prioriteit is de complete liefde, geestelijk en lichamelijk, maar Schön's prioriteit is die van de effectenbeurs. Lulu geeft zich nu aan iedereen. Schön betrapt haar en is zo over z'n toeren, dat hij eist, dat ze zelfmoord pleegt. Maar met het wapen, dat zij door Schön in haar hand gedrukt krijgt, doodt Lulu haar weldoener: ze wil overleven en 'doet wat ze moet doen'. In een intermezzo wordt een film (!) vertoond, waarin Lulu's arrestatie, haar veroordeling en haar verblijf in de gevangenis zijn te zien. In scene 2 van het tweede bedrijf beramen Alwa, Lulu's vader en bewonderaars, onder wie de gravin Geschwitz, een plan haar te bevrijden. Dat lukt, doordat de gravin na een kledingruil Lulu's plaats in de gevangenis inneemt. Het 2e bedrijf van de opera eindigt met het grote duet Lulu - Alwa. Alwa betuigt haar zijn liefde. Hij stemt erin toe samen met Lulu te vertrekken.
In Wedekind's tweede deel van 'Lulu', dat samenvalt met de derde akte van Berg's opera, leeft Lulu in Parijs en Londen in het gezelschap van haar vriendin: de gravin Geschwitz, Alwa en haar opportunistische vader. Lulu blijft - dit is immers het wezen van haar bestaan - zich aan de haar omringende mannen geven. Onder hen zijn 'een professor' en 'een neger', die (en hier wijkt Alban Berg af van Frank Wedekind!) gespeeld worden door de zelfde zangers, die in het eerste bedrijf respectievelijk 'de arts' en 'de schilder' waren. Maar er is wel wat veranderd. In de eerste twee bedrijven profiteert Lulu van de mannen. In het derde bedrijf profiteren de mannen van Lulu. Alwa wordt door een van hen vermoord. Lulu is straatarm. Er rest haar niets anders dan nieuwe mannen te vinden om aan geld te komen. Aan zelfmoord wil ze niet denken. Wel aan haar wensdroom in handen te vallen van een lustmoordenaar. En die droom wordt werkelijkheid: haar laatste klant is Jack the Ripper...(Het is Berg's bedoeling de rol van Jack te laten spelen door de zelfde zanger, die Dr. Schön speelt!). Zo lijkt Berg een gedachte achter Wedekinds Lulu-tragedie nog eens te willen onderstrepen: de inwisselbaarheid van mensen, die óf tot de 'sociaal bevlogenen' behoren (Alwa, de gravin), óf tot de 'praktische mensen' (Lulu, haar vader, Dr. Schön/Jack the Ripper). Lulu moet niet gereduceerd worden tot het cliché van een 'femme fatale'. De gevoelloze logica van het 'mooie, wilde, ware dier' (Wedekind) is veel eerder verwant aan die van de kindermoordenaar in Fritz Lang's beroemde film 'M - eine Stadt sucht einen Mörder'. De verontschuldiging, die de moordenaar (onvergetelijk gespeeld door Peter Lorre) niet-begrijpend stamelt, als hij op het punt staat gelyncht te worden, spreekt boekdelen: "Aber...ich kann doch nichts dafür".

NOG ENKELE OPMERKINGEN OVER DE MUZIKALE UITWERKING:
In de literatuur heeft de indruk altijd bestaan, dat de sympathie van Alban Berg bij de figuur van Alwa ligt. Zelfs komt de gedachte boven, dat hij zichzelf in Alwa heeft geportretteerd. Berg wijdt vooral aan hem "alle reine muziek", een mengeling van drastische expressie en weemoed. Voor de gehele opera geldt, dat een ironische dertiende toon wordt aangeslagen, die grappig en tegelijk relativerend werkt: Hier en daar lijken Brecht en Weill over Bergs schouder mee te kijken. Klankkleuren herinneren aan hun 'Dreigroschenoper' (1928). De proloog-met-dierentemmer-in-het-circus doet dat ook, maar nog duidelijker verwijst deze naar de populaire proloog van Leoncavallo's realistische opera 'Paljas'. Uit oude Italiaanse opera's stammen aanduidingen als 'duettino', 'arietta''en 'canzonetta', die met 12-toon-muziek niets te maken hebben, maar prima passen bij de openingsregel van Alwa's 'recitatief' uit het 1e bedrijf: "Über die (Lulu) liesse sich freilich eine interessante Oper schreiben". En zelfs steekt hier en daar operette-sfeer de kop op!

OVER HET DERDE BEDRIJF, DAT TOCH NOG AF KWAM:

Friedrich Cerha reconstrueerde de 3e acte.









Alban Berg werkt van 1928 tot zijn dood in 1935 aan 'Lulu'. Het 3e bedrijf is feitelijk af, maar van de 1326 maten zijn er nog maar 390 geïnstrumenteerd. Nagelaten materiaal is er meer dan voldoende om reconstructie mogelijk te maken. Berg's weduwe Helene hoopt, dat Schönberg of andere twaalftoon-componisten 'Lulu' zullen voltooien, maar geen van hen doet dat. Op 2 juni 1937 gaat 'Lulu' in Zürich in premiere, dat wil zeggen het 1e en 2e bedrijf aangevuld met symphonisch werk van Berg. Ook na de oorlog zijn er van 'Lulu' met een zekere regelmaat 'geamputeerde uitvoeringen' (Pierre Boulez). In de loop van de jaren zestig groeit de opera uit tot de meest uitgevoerde opera-compositie van de twintigste eeuw. Pas op 9 juni 1962 vindt in het kader van de 'Wiener Festwochen' de EERSTE Weense-uitvoering plaats!
Die uitvoering is succesvol, maar nog altijd gaat het alleen om het 1e en 2e bedrijf. In dat zelfde jaar begint FRIEDRICH CERHA (1926- ) aan de reconstructie van het 3e bedrijf. Hij werkt daaraan tot 1978. Op 24 februari 1979 vindt in Parijs eindelijk de premiere van het complete werk plaats. Anderhalf jaar later heb ik het genoegen in Rotterdam de gehele opera te zien. Teresa Stratas zingt de titelrol en de Nederlandse dirigent Hans Vonk dirigeert.

'LULU' VOOR HET EERST IN WENEN op 9 juni 1962! Deze uitvoering sinds juni 2013 voor het eerst op DVD!





















De DVD van deze historische uitvoering kwam uit in 2013 (Arthaus Musik onder nr. 101687).
Dat er video-opnamen van bestonden was bekend: in de jaren 70 verzorgde Marcel Prawy, Weens operakenner bij uitstek, op tv een operaprogramma, waarin hij fragmenten van die belangrijke Weense première presenteerde. Verder circuleerde er in beperkte kring een CD, waarop volgens de toelichting daadwerkelijk de premiere-avond was vastgelegd. Van Prawy's tv-fragmenten had ik op geluidsband een kort stukje van het Lulu/Alwa-duet. Daaruit viel op te maken, dat de tv-opnamen niet gelijk zijn aan die van genoemde CD. Een extra snik van Rudolf Schock maakt dat direct duidelijk.

Karl Böhm dirigeert 'Lulu' in 1962













1962: Live-Wenen op 9 juni met Evelyn Lear (Lulu), Rudolf Schock (Alwa), Paul Schöffler (Dr. Schön), Gisela Litz (gravin Geschwitz), Kurt Equiluz (kunstschilder), Alois Pernerstorfer (dierentemmer) en verder Hilde Konetzki, Hans Braun, Ludwig Welter, Peter Klein e.a. DIRIGENT: KARL BÖHM. Toneelregie: Otto Schenk.

Rudolf Schock vertelt in zijn biografie een en ander over de voorstelling. Hij roemt de originele regie van Otto Schenk ("een waar pronkstuk!"). De grote liefdesscene gaat "haarscherp tot aan de grens van het betamelijke" (We hebben het over de vroege jaren zestig. Tien jaar later zou een uitvoering van 'Lulu' als 'Sexkrimi' geafficheerd worden!). Evelyn Lear en Rudolf Schock moeten het grote, zware ("gevaarlijke") duet op een divan zingen, in liggende en uitdagende poses. De openbare generale repetitie ontketent een gretige mond-tot-mondreclame met als gevolg, dat de voorstelling elke avond uitverkocht is.



E. Lear
en
R. Schock











Naar de uitvoering, zoals zij op genoemde zeldzame CD tot mij kwam, luisterde ik met groeiend enthousiasme. De muziek (bijv. de 'Verwandlungsmusik' uit het 1e bedrijf na de 2e scene) zoekt en vindt het hart. De handeling is hevig en van de uitvoering vliegen de vonken af. Evelyn Lear (1926-2012), de grote R. Strauss-sopraan uit de USA, werd vaak voor de rol van Lulu gecast. Ook in de Weense premiere van 1962. Haar stem is pure schoonheid. Als zij de complexe vrouwenfiguur Lulu serieus benadert, blijven er geen wensen over. Slaat zij echter aan het parodiëren, dan leidt dit tot overdrijving. Als er plotseling een operette-achtige atmosfeer moet ontstaan, betekent dit niet, dat een slechte operette-uitvoering moet worden geïmiteerd. Een pruilende soubrette is een te flauw operette-cliché. Dit past niet bij de rol van Lulu en - naar ik aanneem - niet bij de intenties van Alban Berg. Op dit punt is Rudolf Schock verreweg haar meerdere: hij roept op bepaalde momenten ineens een aangename, natuurlijke charme op, die direct daarna stuk loopt op de onnatuurlijke verschrikking van de situatie. Anders gezegd: Schock zorgt ervoor, dat er heel even bedwelmende operette in de 12-toonlucht hangt, die echter een paar seconden later door een ontnuchterende zin of muzikale uitbarsting wordt weggevaagd. Bijvoorbeeld in de 2e akte aan het eind van de Alwa/Lulu-scene (CD 2, track 5) klinkt plotseling in effectief Schock-falset: "Mignon (= lieveling), ich liebe dich", waarop Lulu met kille spreekstem reageert: "Ik heb je moeder vergiftigd".
Paul Schöffler (1897 - 1977) is formidabel als Dr. Schön. Hij werd tot een legende in Wagners 'Meistersinger von Nürnberg' en blijkt ook nu als geboren voor de rol van Lulu's idool.

Paul Schöffler















Kurt Equiluz (1929- ), die veel opera zong, maar als Bach-specialist beroemd werd, zingt een emotionele kunstschilder.
Peter Klein (1907 - 1992), een Weense karakterbuffo, die met het grootste gemak tussen het traditionele en experimentele en omgekeerd pendelde, speelt een perfect warrige prins.
Verder horen we o.a. Hilde Konetzki (1905 - 1980) als garderobe-juffrouw, Gisela Litz (1922- ) als gravin Geschwitz, Ludwig Welter (1917 - 1965) als theaterdirecteur en Alois Pernerstorfer (1912 - 1978) als dierentemmer. De wereldberoemde dirigent Karl Böhm (1894 - 1981) dirigeert de voorstelling en misschien lag het aan hem, dat Schock af en toe Mozart meende te horen.

Rudolf Schock hoorde in 1962 niet alleen Mozart. Tijdens de voorbereidingen voor 'Lulu' ontmoette hij een jonge repetitor, die de solisten assisteerde bij het instuderen van de twaalftoon-partituur. Zijn naam was IVAN ERÖD. Schock was juist op zoek naar een begeleider voor zijn lied-recitals: zijn vaste piano-begeleider gedurende decennia Adolf Stauch was het wat kalmer aan gaan doen en zijn opvolger Robert Wallenborn had een werkkring in de VS aangeboden gekregen. Schock was onder de indruk van de muzikaliteit van Eröd. Hij vroeg Eröd of deze zin zou hebben zijn nieuwe begeleider te worden. Ivan Eröd zei ja en het eerste gezamenlijke concert vond plaats in Koblenz. Hun samenwerking zou vele jaren duren.

Krijn de Lege, 15.10.2008/15.6.2013/22.5.2018

Keine Kommentare: