08.09.08

RUDOLF SCHOCK ZINGT RALPH BENATZKY

LINK: https://www.youtube.com/watch?v=WrNM9OKFGyU
(Rudolf Schock zingt Benatzky's 'Ich weiss auf der Wieden...'

RALPH BENATZKY (1884 -1957)

Toen ik in 1985 met leerlingen en leraren van de school, waar ik werkte, met veel plezier 'Mirandolina' (ook bekend onder de naam 'De Herbergierster') van Carlo Goldoni (1707-1793) opvoerde, wist ik niet, dat dit blijspel uit 1753 indirect het idee leverde voor het 177 jaar latere wereldsucces 'IM WEISSEN RÖSSL' van Erik Charell en Ralph Benatzky.
Later realiseerde ik me, dat Oskar Blumenthal en Gustav Kadelburg Goldoni's (en dus een beetje 'mijn') 'Herbergierster' voor hun blijspel "Im weissen Rössl" hadden gebruikt. Op 8 november 1930 ging vervolgens in Berlijn het 'Singspiel'-met-de-zelfde-naam' in premiere, waarvan de plot - op de inschakeling van keizer Franz Joseph na - gelijk was aan die van het Blumenthal/Kadelburgs blijspel.

Het initiatief tot 'Im weissen Rössl' neemt de gevierde revue-regisseur Erik Charell (1894 -1974). Deze krijgt het idee voor een grootse, moderne revue-operette met - indien enigszins mogelijk - óok nostalgische momenten. Een (allereerste) Duitse musical, die de Amerikaanse Broadway-musical naar de kroon zou moeten steken, geschreven door een keur aan bekende en talentvolle componisten. Charell vraagt Ralph Benatzky (die tot dat moment vooral veel naam heeft gemaakt als schrijver van 'chansons') als belangrijkste componist én muzikaal supervisor. Verder worden Robert Stolz, Bruno Granichstaedten, Robert Gilbert en Hans Frankowsky voor enkele afzonderlijke songs benaderd, en bemoeit - naar verluidt - Eduard Künneke zich er ook nog mee. Charell engageert populaire sterren zoals Camilla Spira, Max Hansen en - in de rol van de keizer - Paul Hörbiger, laat de songteksten door Robert Gilbert schrijven en de Blumenthal/Kadelburgdialogen door Hans Müller herschrijven. De regie van het spektakel doet Charell natuurlijk zelf.
Op de posters uit 1930 staat de naam van Charell groot vermeld. 'Im weissen Rössl' oogt daarop overduidelijk als Charell's 'Singspiel. Onderaan bengelt in kleinere letters de vermelding, dat de muziek van (o.a.) Ralph Benatzky is.















 
Geen wonder dat in één van zijn dagboeken te lezen valt, dat Benatzky zich geheel en al "Benutzky" voelt, slachtoffer van de "dichterisch-kompositorische Grossindustrie"(1925). Hij stelt vast, dat hij weer eens 'gebruikt' is. Bovendien is hij niet gelukkig met deze operette, ondanks het feit, dat het succes enorm is (van 416 voorstellingen in Berlijn via 651 voorstellingen in Londen naar 223 reprises in New York).
Uit de dagboeken blijkt, dat hij zich zorgen maakt over wat de mensen wel van hem moeten denken: Al die meeschrijvende componisten moeten wel de indruk wekken, dat hij lui is geweest of niet creatief genoeg.
Hij noemt het werk "niet organisch" ontwikkeld, onvoldoende doordacht, zonder persoonlijk stempel. Het ontbreekt aan "artistieke kwaliteiten".

Inderdaad zou je achteraf kunnen zeggen, dat het 'Witte Paard-met-al-die-ruiters' niet helemaal bij de compositorische kwaliteiten van Benatzky paste. Maar het paste helemaal wel bij zijn "...universele geest..." (Bernard Grun in zijn 'Kulturgeschichte der Operette' uit 1961), die aan de lopende band behalve fijnzinnige 'chansons' en 'volksliederen' (o.a. 'Ich weiss auf der Wieden ein kleines Hotel') ook operettes, muzikale blijspelen, kluchten, balletten, romans, een opera, filmmuziek en 2000(!) cabaretnummers produceerde. Meestal maakte hij niet alleen de muziek, maar ook de tekst, wat voor een doctor in de taalkunde, die hij ook was, niet onlogisch is. In zijn songs, waarin soms een maatschappelijk-kritische instelling doorschemert, bevindt hij zich in de buurt van Bert Brecht, maar tegelijk is het ook zo, dat hij in de aanloop naar 'Im weissen Rössl' wel degelijk profiteert van de alom aanwezige Charell, die hem voor het revue-theater laat schrijven. Zo ontstaat o.a. de operette 'Casanova', die Benatzky samenstelt uit muziek van Johann Strauss Jr. Fred Bredschneyder wijst er in zijn operette- en musicalgids (1962) op, dat het daaruit beroemde 'Nonnenkoor' in de Tweede Wereldoorlog - vooral in Nederland - werd beleefd als een 'gebed voor de vrede'.

Nog in 1930 stort Benatzky zich op het maken van intieme 'kleine operettes', smaakvolle muzikale komedies, waarvoor hij ook het libretto schrijft ('Meine Schwester und ich' en in 1932 'Bezauberndes Fräulein'). Opmerkelijk is, dat tegelijkertijd ook Charell zijn spectaculaire shows voor gezien houdt en zich op filmregie gaat richten. Opnieuw bewijst hij daarin zijn onmiskenbaar grote vakmanschap ('Der Kongress tanzt' enz.).

1932 wordt ook het jaar, waarin Benatzky met zijn (Joodse) vrouw Mela Hoffmann in ballingschap moet. Eerst in Oostenrijk en Zwitserland (Zürich) en dan in 1940 naar de USA. Maar net zomin als Paul Abraham lukt het Ralph Benatzky in Amerika een succesvol kunstenaarsbestaan op te bouwen. In 1941 ziet hij in, dat alles tevergeefs is (te lezen in de dagboeken): "Ich passe nicht herein in dieses Milieu von Theatergangstern...." en het gevolg is: "trostlose Inaktivität". Vanuit Nazi-Duitsland krijgt hij tot 1941 wel aanbiedingen. Hij wijst deze af, al schrijft hij in 1937 voor UFA-topster Zarah Leander nog enkele wereldsuccessen (o.a.'Yes, Sir!').

In 1946 keert hij terug naar Zürich, maar hij wordt in Europa amper nog gevraagd. Het enige opmerkelijke wapenfeit is zijn tekstbewerking van Gershwins opera 'Porgy and Bess', waarvan de Duitstalige premiere kort na de oorlog in zijn woonplaats Zürich plaatsvindt.
In de winter van 1953 schrijft hij in zijn dagboek, dat hij "nichts Neues" meer doet en alleen nog kruiswoordraadsels oplost.

Ralph Benatzky












IM WEISSEN RÖSSL
is een operette van omstreden kwaliteiten.
De al genoemde Bernhard Grun vindt het 'Witte Paard' het "gelukzaligste voortbrengsel van het gehele operette-genre". Hij is een en al bewondering voor de "fantasie-rijkdom, de kleurenpracht, de humor, de elegantie en de klankschoonheid" die bij de eerste uitvoering over het publiek werden uitgestort. Hij noemt het werk "een beslissende factor in de ontwikkeling van de musical". Ook van Fred Bredschneyder horen we geen kwaad woord over de operette en sommige critici wijzen op het satirische karakter van het werk.

Volker Klotz prijst de bijzondere kwaliteit van Benatzkys 'kleine, lichtvoetige operettes', maar is uiterst negatief over 'Im weissen Rössl' ('Operette: Porträt und Handbuch einer unerhörten Kunst' 1991).
De muziek vindt hij simpel. Ze is nergens dramatisch: wordt nooit 'spannend'. De ensembles voegen niets extra's toe. Het is niet meer dan het 'afdraaien' van revue-nummers: een "frontaal voor-het-vaderland-weg amuseren". Hij hekelt de manier, waarop de operette in 1930 is geproduceerd en dicht haar een zelfde niveau toe als die van een willekeurige lopende band-musical op Broadway. Hij maakt plagerige opmerkingen over Deus ex machina Keizer Franz Joseph, die de (zogenaamde) onveranderlijkheid van de dingen des levens bezingt en die uit de kleinburgerlijke toneelstukken van 1815 is geplukt om de nostalgische zenuw van het brede publiek te prikkelen. Parodie en satire kan hij nergens ontdekken.

Waar ik sta? Het is een feit, dat het werk mij nooit speciaal heeft aangetrokken. Maar de sensatie van 1930 in Berlijn en later die van o.a. Londen en New York moeten natuurlijk wel op het nodige berusten. De voorstellingen moeten zeker een streling voor het oor én het oog geweest zijn en ook vandaag de dag wordt het werk nog altijd gespeeld. Charell wist wat voor lekker hapje hij voor de mensen klaargemaakt had en een extra scheutje nostalgie doet altijd wonderen.
Verder lijkt het me niet onbelangrijk, dat de wereldwijde economische crisis van 1929 destijds het publiek enorm heeft doen verlangen naar een professioneel gemaakt en gespeeld, effectief en uitbundig spektakel vol landelijk geluk, vrolijk toerisme en met een door het leven getekende, wijze, oude monarch uit de tijd, dat geluk nog heel gewoon was.
Maar het is een feit, dat de meningen van Klotz en Benatzky, de meester zelf, elkaar niet zo veel ontlopen.

RUDOLF SCHOCK SINGT RALPH BENATZKY (EN TWEEMAAL ROBERT STOLZ):

De in 2007 voor het eerst op CD uitgebrachte, als 'Gesamtaufnahme' aangeduide studio-productie van 'Im Weissen Rössl' (1970) is helaas GEEN complete uitvoering. De bijdragen van de gast-componisten zijn er wel allemaal:

Bruno Granichstaedten's 'Zuschau'n kann i nett".








B. Granichstaedten
(1879-1944)


Robert Gilbert's ''Was kann der Sigismund dafür....''




R. Gilbert
(1899-1978)


Hans Frankowsky's "Erst wann's aus wird sein".







H. Frankowsky
(1888-1945)

En van Robert Stolz de slowfox 'Die ganze Welt ist himmelblau' en de wals 'Mein Liebeslied muss ein Walzer sein'.







R. Stolz
(1880-1975)

Maar uitgerekend van Benatzky is er nogal wat verdwenen. Bijvoorbeeld in de laatste akte twee koren uit de keizer-scene: een lied door kinderkoor en het koor: "O du, mein Österreich" (Te nostalgisch voor de beginnende jaren zeventig?).
Op een internet-site van een jongenskoor uit München staat overigens trots vermeld, dat het aan de 'Ím weissen Rössl'-opname heeft meegewerkt. Of was misschien de jeugdige Fredi Dürmeier, die samen met het toenmalige filmsterretje Archibald Eser de rol van de piccolo zong,
koorlid?

Een ander voorbeeld: Benatzky's hartveroverende 'Schnürlregen-Szene' wordt na enkele maten weggedraaid en die maten worden nog overstemd door Peter Alexander (In een slechts 10 minuten durende 'Im weissen Rössl'-potpourri op het platenlabel EMI krijgt deze scene wél de m.i. nodige aandacht).

De teksten zijn door Kurt Feltz grotendeels bewerkt of veelal: weggewerkt. Daardoor geldt nog sterker het bezwaar van Klotz, dat de operette alleen maar uit een rijtje revue-nummers lijkt te bestaan. En nog erger is, dat het verhaal van de drie liefdesparen zo fragmentarisch is geworden, dat de luisteraar nauwelijks nog kan meeleven. De muzikale bewerkingen van o.a. Heinz Gietz houden ook niet over en zijn er waarschijnlijk de oorzaak van, dat Fred Bredscheyder in zijn operette-boek de muziek "hier en daar onnodig gemoderniseerd" vindt. Ik vermoed, dat de producenten van de opname een en ander hebben geleend van een verfilming van de operette uit 1960 (regie: Werner Jacobs) met de zelfde dirigent (Johannes Fehring), de zelfde bewerkers (Feltz en Gietz) en de zelfde Leopold: Peter Alexander.

1970: Studio-opname 'IM WEISSEN RÖSSL' van 18 september (Eurodisc SONY/BMG onder nr. 88697 18807 2) met Ingeborg Hallstein (Josepha, herbergierster van 'Im weissen Rössl'), Peter Alexander (Leopold, Zahlkellner), Peter René Körner (Giesecke, fabrikant uit Berlijn), Erika Köth (Ottilie, zijn dochter), Rudolf Schock (Dr. Siedler, advocaat uit Berlijn), Wilhelm Pilgram (Prof. Dr. Hinzelmann), Uschi Glas (Klärchen, zijn dochter), Gunther Philipp (Sigismund Sülzheimer), Paul Hörbiger (gids), Wilhelm Hufnagel (Keizer Franz Joseph), Archibald Eser en Fredi Dürmeier (piccolo), Hilde Ott (Käthi, postbode) en JOHANNES FEHRING (Dir.)
LP-hoes 1970 wordt CD-cover 2007 Eurodisc Sony/Bmg 88697 18807 2










Een ander probleem van deze opname is, dat het lijkt alsof de uitvoerenden er niet zijn voor 'Im weissen Rössl', maar dat de operette er is voor de uitvoerenden en wel in het bijzonder voor Peter Alexander. In wezen hebben we te maken met een CD van één van de vele Peter Alexander-shows, die in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw op de tv te zien waren. In zo'n show ontving Alexander collega's uit de muziek- en toneelwereld, maar vanzelfsprekend stond de zanger zelf in het middelpunt.
Zo ook in deze opname.
'Peter Alexander presenteert' Hallstein, Köth en Schock uit de operette- en operawereld, Glas, Hörbiger, Philipp, Körner, Pilgram en Hufnagel uit de toneel- en filmwereld. Dan nog twee kinderen en een zangeres, die indrukwekkend jodelen kan. Alexanders plaats voor de microfoon is zo centraal en dichtbij mogelijk. De stem wordt met nagalm uitvergroot en het beoogde resultaat is, dat we naar "een kapitale Leopold" kunnen luisteren.
Dat resultaat wordt echter niet bereikt.
 
Natuurlijk is Peter Alexander (1926-2011) een geweldige artiest. Hij heeft persoonlijkheid, zingt makkelijk en charmant. Maar in deze hoofdrol in een operette wordt hij (bijna) nooit Leopold. Hij is en blijft Peter Alexander, die niet in staat is, in zijn te spelen karakter op te gaan. Hij overdrijft en klinkt glad en zelfingenomen. Midden in de 2e akte (tracks 11, 12, 13) raak ik verveeld, als hij 12 minuten vrijwel alleen aan bod is en dan zou je haast niet (willen) horen, dat hij het chanson 'Zuschau'n kann i net' heel mooi zingt. Maar dat is in zijn woestijn dan wel de oase. Door die oase begrijpen we nog op de valreep, dat hij in de jaren vijftig op de plaat en in de radio-studio als buffo-bariton in kleinere rollen voortreffelijk operette zong. En kort voor 'Im weissen Rössl' produceerde Eurodisc een (zeer) complete uitvoering van Offenbach's 'La Vie Parisienne' onder dirigent Franz Allers, waarin Ferry Gruber, maar OOK Peter Alexander als Parijse bonvivants in hun element waren, temidden van een grootse cast van vooral operasterren. Alle solisten stonden toen in dienst van de uitvoering van Offenbachs werk en niet omgekeerd.

Ingeborg Hallstein (1936) maakt een wat ontheemde indruk als de herbergierster. Misschien had Eurodisc beter Renate Holm kunnen uitnodigen, die ook prachtig zingt, maar bovendien de betere actrice is.


P. Alexander (l)
I. Hallstein
P.R. Körner (r)





Rudolf Schock, hoewel in het jaar na zijn hartoperatie vocaal wat stroef, behoudt als elegante advocaat en toerist Otto Siedler zijn geloofwaardigheid ondanks alle tekstuele beknotting. In de titelmelodie ('Im weissen Rössl am Wolfgangsee' - track 6) demonstreert hij moeiteloos hoe een zanger van zijn kwaliteit kort na elkaar binnen een paar simpele zinnetjes de sfeer oproept van 'het geluk, dat voor de deur staat' en van 'het afscheid, dat (na een heerlijke vakantie) pijn doet'. De Stolz-duetten zingen Erika Köth (1925-1989) en Rudolf Schock met hoorbaar plezier!




E. Köth (l)
R. Schock
G. Philipp (r)

Peter René Körner (1921-1989) is een luxe bezetting voor zakenman Giesecke. Al vaker zong/sprak hij met rauwe stem teksten van Benatzky. Hij verdiende zijn sporen op tv (hij werd een begrip in programma's voor kinderen), in de bioscoop, in de schouwburg en in de hoorspelstudio. Evenals de andere acteurs in de opname (Wilhelm Pilgram, Wilhelm Hufnagel) levert hij vakwerk.

W. Pilgram (l)
U. Glas
P. Hörbiger (r)






Gunther Philipp (1918-2003), ook een populair acteur, zingt/zegt samen met de in 1970 nog 26-jarige Uschi Glas een paar kostelijke duetjes (De rol van Sigismund speelde hij overigens al in de Werner Jacobs-verfilming van de operette uit 1960).


W. Hufnagel (l)
A. Eser
H. Ott (r)






Verdere attracties zijn Hilde Ott, die 'niet lezen en niet schrijven', maar wel brieven bezorgen en jodelen kan, én de vermaarde toneel- en filmacteur Paul Hörbiger (1894-1981) als 'Reiseführer'. Via hem staat deze opname toch nog in regelrechte verbinding met de wereldpremiere van 1930, waarin de jonge Hörbiger de oude keizer speelde.


Johannes Fehring,
dirigent






Dirigent Johannes Fehring (1926-2004) heeft (evenals tekstbewerker Kurt Feltz) veelvuldig samengewerkt met Peter Alexander. Fehrings veelkleurige achtergrond is die van de jazz, de bigband, de filmmuziek en de musical en dat mag voor het dirigeren van 'Im weissen Rössl' zeer zeker een aanbeveling heten.

SAMENVATTEND: er valt af te dingen op deze opname van Benatzkys beroemde 'Singspiel'. Maar er zijn zeker ook pluspunten en het is zelfs mogelijk haar als een waardevol, historisch document te beschouwen. De CD documenteert immers het karakter van de grote tv-shows van de jaren zestig en zeventig en legt veelzijdige en onverwachte prestaties van geliefde zangers en toneelspelers uit de vorige eeuw voor het nageslacht vast. Zij herinnert tegelijk aan een tijd, waarin brede lagen van de Europese bevolking het culturele amusement, gekluisterd aan het televisietoestel, tot zich namen.

Rudolf Schock zingt "Ich weiss auf der Wieden ein kleines Hotel" (tekst en muziek: Benatzky)

1969: Studio-opname van 20 februari (Ariola/Eurodisc LP 79237 IE). Rudolf Schock wordt begeleid door de Berliner Symphoniker o.l.v. ROBERT STOLZ.








Enkele maanden voor Schocks eerste hartinfarct (zomer 1969) neemt hij in Berlijn met dirigent Robert Stolz en het Günther-Arndt-koor een 12-tal beroemde (deels operette-) liederen op, waarin de stad Wenen centraal staat. De composities zijn van Arnold, Benatzky, Eysler, Kreuder, Stolz, Strauss Jr. (Johann), Strecker en Ziehrer en het geheel wil een 'Gruss an Wien' zijn. Helaas is tot op heden - voor zover ik weet - weinig of niets daarvan op CD uitgebracht, wat jammer is, omdat de liederen mooi zijn en Schock prima bij stem is.

Het chanson van Benatzky uit 1915 is een pareltje, dat het tot volksliedachtige status heeft gebracht: een subtiele, muzikale schildering van een tafereeltje op een zonnig terras in Wenen, waarop de ik-persoon een jongeman observeert, die een briefje schrijft aan een mooi meisje, dat een paar tafeltjes verderop een ijsje eet. De wind krijgt vat op het papier en de gevolgen lokken de mooiste gevoelens bij de ik-persoon uit.
Rudolf Schock zingt de kleine liefdesgeschiedenis beeldend en intens. Deze uitvoering van Benatzky's lied laat één van Schocks talenten zien: de eenvoudige en natuurlijke voordracht, waarmee hij aan zijn toehoorders kunstliederen, volksliederen en 'chansons' overbrengt.
 
Krijn de Lege, september 2008/14 december 2018
LINK: Ralph Benatzky/Rudolf Schock Ich weiss auf der Wieden...

Keine Kommentare: